ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
waarover de laatste tijd nogal alarmerende be
richten in de pers zijn verschenen. Er zijn ge
meenten, die uit de gemeenschappelijke rege
ling zijn getreden en weer andere gaan de
jaarlijkse bijdrage t.b.v. de muziekschool aan
een limiet binden. We zullen de vraag, of dit
laatste juridisch mogelijk is, nu maar buiten
beschouwing laten en volstaan met het con
stateren van het feit, dat een zo belangrijke
zaak als het Zeeuwse muziekonderwijs, om
vattend de hele provincie (voorwaar geen
kleinigheid en in deze vorm misschien wel
zonder precedent) in gevaar komt.
Wat dit voor Zeeland in het huidige stadium
van ontwikkeling betekent behoeft wel geen
nader betoog.
Verder zijn er nog gemeenten, die niet alleen
uitgetreden zijn, maar bovendien de ouders
van leerlingen, die dus meer schoolgeld moeten
betalen dan de leerlingen, afkomstig uit de
deelnemende gemeenten, een suppletie geven
uit de gemeentekas. We zullen deze handel
wijze maar niet kwalificeren, maar van veel
solidariteitsgevoel ten opzichte van de ge
meenten, die de financiële consequenties van
toetreding tot de gemeenschappelijke regeling
blijven dragen, getuigt zij in elk geval niet.
Nu moet intussen wel worden toegegeven,
dat de jaarlijks aan de muziekschool te betalen
bijdragen niet gering zijn. Wanneer men deze
lasten alleen vanuit het eigen gemeentelijk
financieel standpunt bekijkt, dan is de neiging
op deze uitgaven te besnoeien wel begrijpelijk,
hoewel nog niet gerechtvaardigd.
Ik noem dit voorbeeld, omdat we hiermee
midden in de praktijk zitten. Het valt ove
rigens niet moeilijk nog andere voorbeelden
aan te halen. Ik denk hierbij aan het beheer
van wegen, die meer dan communale betekenis
hebben, aan de recreatie, de industrie-vestiging
en aan het onderwijs in het algemeen (streek
scholen e.d.).
De problemen, die zich in deze sectoren van
het openbaar bestuur aandienen, zijn soms
alleen van plaatselijke aard, maar ook niet
zelden, zeker in Zeeland, van hogere orde.
En wanneer nu iedere gemeente op haar eentje
„pioniert" en alleen op eigen voordeel uit is,
met voorbijzien van regionale of soms nog
hogere belangen, dan is het wel duidelijk, dat
van een evenwichtige en harmonische ontwik
keling van de streek geen sprake zal kunnen
zijn.
Veel Zeeuwse gemeenten houden zich o.m.
bezig met de recreatie. Maar het is toch zeker
niet beslist noodzakelijk, dat iedere gemeente
naar een volledige accommodatie van de bad
plaats streeft, waarbij tal van doublures op
treden? Hier verdient een zeker samenspel
aanbeveling. Verder kan een duidelijke boven-
gemeentelijke planning niet worden gemist.
Een streekplan is daarvoor het aangewezen
middel, hoewel men ook al een heel eind kan
komen, wanneer de gemeentelijke uitbreidings
plannen (vrijwillig) op elkaar worden afge
stemd.
Het streekplan Walcheren daterend van
1951 is intussen door de feiten achterhaald
en dus verouderd. Een nieuw streekplan is er
nog niet, zodat we wat dat betreft in Walche
ren dus eigenlijk in een zeker vacuum leven,
waarin iedere gemeente tastenderwijze naar
vormen zoekt voor de toekomstige ontwikke
ling in het recreatieve vlak.
De ontwikkeling van het gebied rondom
het Veersemeer, om nu maar eens een ander
voorbeeld te noemen, vraagt nog steeds om een
bestuurlijke begeleiding in de vorm van een
gemeenschappelijke regeling. Ook hier zal het
bovengemeentelijk element de aandacht moe
ten hebben.
Niet anders ligt het bij de bestuursvorm van
het Sloe, waarover onlangs mededelingen zijn
gedaan in de pers, waaruit blijkt, dat hier een
havenschap als Delfzijl al heeft (samenwer
king tussen rijk, provincie en gemeente) voor
ogen staat.
Nauw verbonden met de recreatieve ont
wikkeling is het beheer van het wegennet. De
vraagstukken, die op dit terrein liggen, kunnen
alleen maar door bovengemeentelijke samen
werking worden opgelost. In dit verband mag
worden gewezen op het waterschap wegschap
Walcheren, dat de zorg heeft voor 360 km
78