ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 gen Levensloop van Thomas Hoogvlugt van Diependaal." In deze roman nam hij een loopje met zichzelf en met zijn collega's. „Wellicht zullen eenige mijner ambtgenoten mijn schrijftrant als verontheiliging van den onderwijzersstand, of als een parodie der pae- dagogische deftigheid beschouwen, maar daar wij toch inderdaad nog vele kwasten onder ons hebben, en het niet wel mogelijk is, ernstig te spreken over allerlei dwaasheden, zonder geheel en al te wringen, is het dan niet beter, dat wij zelve onze verdwaalden terugroepen dan dat wij zulks aan anderen overlaten, die al dikwijls, uit een ingebeelde hoogte spre kende, bitterheid met verwaandheid mengen en ons drankjes toedienen, welke, verre van te genezen, de kwaal verergeren? Ik twijfel niet of mijn medebroeders zullen deze vraag bevestigend beantwoorden. Overzulks vond ik dan geen zwarigheid, mijn geschrijf publiek te maken, en zelfs mijn naam te noemen, teneinde men niet op het denkbeeld zou komen dat deze of geene duisterling zich verledigd had, de schoolmeesters eens over de hekel te halen." Thomas Hoogvlugt van Diependaal was het toonbeeld van een eigenwijze school meester; maar zijn schepper verzuimde niet de ongelukkige omstandigheden te schilderen, waaronder Thomas leefde en werkte: een klas vol wildebrassen, een vermolmd schoolhuis, ouders die de onderwijzer openlijk kriti seerden. Alzoo de ouders thuis en in tegenwoordig heid der kinderen met minachting over mij spraken en zoowel mijn persoon als mijn handelwijze bespotten, nam mijn gezag in school dagelijks aj. Reeds lang voor schooltijd hadden mij de jongens hun komst door een woest geraas en getier aangekondigd. Wanneer ik dan niet dadelijk opvloog en mij bij hen vervoegdedan werden de schoolborden ge plunderd, mijn kantoor werd beroofd en de muren besmeerd, terwijl stroomen inkt langs de tafel en den grond de sporen aantoonden van de plaats gehad hebbende wanorde; som mige jongens hadden vogels in hun zakken, die zij in het lokaal lieten rondvliegen, ande ren hadden in 't hout, hetwelk zij meebrachten om 's winters te kunnen stoken, gaten geboord en die met buskruit opgevuld, zoodat wij wel eens de ramp te Leiden in miniatuur aan schouwden.Aldus Thomas Hoogvlugt. Wie een blik heeft geslagen in de corres pondentie van en over Pieter Meesters kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat deze zelf veel van de schooljeugd te lijden heeft gehad. Aan eigen ervaring ontleend was waar schijnlijk ook het volgende: „Eens, dat mijn vrouw een werkster had genomen, en deze, het huis niet kennende, over de zolder was gegaan, zakte zij door de planken doch bleef op haar opgestroopte onderkleeren hangen, zoodat het bovenste deel van haar lichaam op de zolder resideerde, terwijl haar beenen in de school hingen en bewegingen maakten, welke met de regels van de danskunst vol strekt niet overeenkwamen." Meesters schreef voor een romancier uit de eerste helft van de negentiende eeuw een vlotte stijl, hij had iets Frans. De schoolop ziener Callenfels, die zijn Sluise onderwijzer belangrijk genoeg achtte om een biografietje aan hem te wijden, had voor Meesters' roman kunst slechts matige waardering; misprijzend stelde hij vast, dat de aardigheden van de auteur kiesheid en puntigheid misten. Deze kritiek lijkt me niet geheel billijk. Erger is, dat op vele plaatsen een rancuneuze aard naar voren treedt. Een tweede roman van Meesters' hand is „Oom Piet, voorstellende het karakter van eenen Hollander, die uit de geringste klasse optreedt." Oom Piet Hakworst was een pa triot, die na de dood van zijn vader naar Frankrijk trok. Als citoyen Aquevorst diende hij in het Franse leger. Op verschillende plaat sen vereenzelvigde de schrijver zich met burger Aquevorst. Aan het eind slaakte hij de ver zuchting: „Ik, die de revolutiën beleefd heb, mijnheer Hakworst, ik kan getuigen, dat ge waar zegt. De grootste Keezen van voor 1795 liepen na 1813 met oranjekokarden als panne koeken zoo groot." In 1834 verscheen „Revolutionaire Cate- 64

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 4