Kier ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 redevoering van Oranje uit, nadat hij deze van commentaar had voorzien. MEESTERS overleed tijdens een ernstige griepperiode op 24 februari 1837. Enige uren voor zijn dood verzocht hij zijn zoon Jan hem een vel papier te brengen en het te liniëren. „De griep, waarvan wij zoo veel gelezen en gehoord hebben dic teerde hij. Verder kwam hij niet. Meesters' secundant Prigge stond voor het venster. „Alweer wat geleerd," zei de stervende. „En dat is, Monsieur?" „Dat iemand, die zeer dicht nabij zijnen dood is, geen licht behoeft om klaar te kunnen zien." Het gemeentebestuur van Sluis, de predikant en enige onderwijzers uit de streek waren aanwezig bij de begrafenis. Callenfels en vele collega's lagen met de griep te bed, anderen verschenen niet vanwege de erbarmelijke toe stand van de weg. De grafrede, op schrift ge steld door Callenfels, werd voorgelezen door meester Menschaert uit Oostburg. Pieter Meesters liet bij zijn dood een we duwe, twee zoons en twee dochters na. Op voorstel van Callenfels besliste het gemeente bestuur van Sluis, dat de opvolger van de overledene jaarlijks 50,zou afstaan ten bate van het gezin Meesters. Volgens Nagtglas (zie „Levensberichten van Zeeuwen", Middelburg, 1891) zou er van Meesters een laatste wilsbeschikking bestaan hebben. Pieter verzocht daarin op de aller geringste plaats van het kerkhof begraven te worden, in een kist van ongeschaafd hout. Nagtglas vermeldt ook, dat Meesters lang te voren zijn stervensuur juist had vastgesteld. Literatuur: A. J. van der Aa: Biografisch Woordenboek der Nederlanden. H. A. Callenfels: Bijdrage tot de Geschiedenis van Wijlen den Heer P. Meesters. D. Muis: P. Meesters, feuilleton in het Christelijk Schoolblad, april/mei 1912. P. Meesters: romans en leerboeken, in bovenstaand artikel vermeld. Wolters' Gedenkboek 1836-1961: L. W. de Bree, Geloof in de letterkast. Bronnen: Acte-boeken van de kerkeraden te Axel en Sluis. Oud-archief van het Rijksschooltoezicht in Staats- Vlaanderen, aanwezig in het Rijksarchief te Middel burg. Notulenboeken van het Nutsdepartement te Sluis. Het dorp is bezig met een nieuwe riolering. Een machinaal ijzeren bedenksel graaft deskundig smalle gleuven in de straat en je kan nu de grond lagen zien. Op een el diepte zit een laag donker rood puin. Er zijn lagen zwarte grond, af en toe onderbroken door een plaat zand. Blijkbaar is er hier nogal wat gebeurd. Gister lag de boel stil, want bij het postkantoor waren ze op een oude begraafplaats gestuit. Amersfoort moest eraan te pas komen, de Rijks-opgravingen, vóór ze verder mochten. We zijn allemaal gaan kijken. Op drie meter diepte staken er wat donkerbruine paaltjes uit de grond, maar het waren geen paalkopjes, het waren schedeltjes. Dicht op elkaar staken ze uit de sleufwand, het leek wel, of ze bij bosjes begraven lagen. Een dorpsoudheidkundige zei: ze liggen met de koppen naar het Westen, dat is dan van vóór elf honderd. Een ander wist van een slag bij Westkappel, van een oorlog tussen een Gravin, die misschien wel Zwarte Griet heette, en haar zoon. Toen moet er hier ook nogal gevochten zijn. Misschien een massagraf? Je weet het niet. Onderhand zaten die kopjes daar maar uit de grond te steken. Merkwaardig geconcentreerd waren ze. Ze waren duidelijk ergens druk mee be zig. Je wist dat niet, maar drie meter onder de grond is hier een hele kolonie zwartbruine boeren koppetjes druk aan het hoofdrekenen. In vèrgaan- den staat van abstractie, nerveus, verwoed, her halen ze iets, eindeloos herhalen ze het en ze laten zich door niets afleiden. Misschien repeteren ze die slag wel? Amersfoort komt niet, weten we vandaag, en de boel is weer dicht. Tot de volgende keer. De kopjes hadden het zo druk dat ze van het hele geval niets gemerkt hebben. Er is veel bezig waar je niets van weet. J. C. VAN SCHAGEN 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 6