Om en bij 't Heerenhof Ooster- en Sir Jansland, omtrent de eeuwswisseling ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 Vijverberg JACHT, jachtheren en de jachtopziener. Inderdaad: vrijwel alle herinneringen aan mijn vrijbuiters-jeugdleven concentreren zich om het onvolprezen, sprookjesachtig gelegen Heeren hof, eigenlijk geheten „Het Huis te Oosterland", een imposant ge bouw, het midden houdend tussen een 18de eeuwse villa en een kasteel zonder torens - daarnaast een grasveld met van de grond af vertakte lindebomen, hoger dan ik ze ooit zag, er achter grote moes- en kweektuinen, dit geheel besloten binnen kaarsrechte grach ten toen al vol riet geflankeerd door met gras begroeide, beboomde lanen, enkele stukjes weiland en als volkomen afsluiting van dit alles naar het dorp toe een aan drie zijden dichte bosgordel van elzen- en essenhakhout. VOOR geschiedkundige gegevens verwijzen we naar het onlangs van de pers ge komen boekje: „De verdwenen kastelen van Schouwen-Duiveland" van de hand van de stadsarchivaris van Zierikzee, de heer P. van Beveren. Eigenaar van het Heerenhof was de am bachtsheer van de plaats, toentertijd jhr. mr. H. A. Steengracht van Duivenvoorde, tevens grootgrondbezitter in de gecombineerde polder Ooster-Sir Jansland. Deze was het ook, die in 1888 de eendenkooi onder Oosterland deed aanleggen, die nog als ambachtsheerlijk bezit bestaat, maar na de februarivloed 1953 is verplaatst. Aan de ambachtsheer kwam ook als elders het jacht- en visrecht in zijn heerlijkheid toe. De jacht in deze wildrijke polder was van meer dan gewone betekenis. De rijkdom aan wild: patrijzen en hazen, vond voorzeker zijn oorsprong in de natuurlijke gesteldheid van het landschap. Het hart van het waterschap, als één aaneensluitend geheel, in hoofdzaak onder Sir Jansland ressorterend, kon bogen op een rijkdom aan bos en bomen, met daarbij een wirwar van lager hout, dat, veelal zichzelf zaaiende, nauwelijks gebreideld door bijl of snoeimes, tot volle wasdom kon opschieten, waarbij vergeleken omliggende polders wel heel armelijk afstaken. Maar ook buiten deze lustwarande zag men wegbermen en binnen dijken ijverig beplant, hing het grijsgroene lover van rustiek verweerde knotwilgen over sloot en plas, streefden olm en populier ten hemel, terwijl door de hele polder heen ver spreid grotere en kleine percelen bos groenden. EVENWEL, 't is al geen goud, wat er blinkt. De schitterende medalje had ook haar doffe keerzijde. Heel die weelde, aan bos en bomen en struweel toch verwees in zijn daarzijn naar één grote tekort koming in materialistische zin gesproken van de grond, die deze ongerepte pracht daar- 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 8