No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
stelde, een tekort aan vruchtbaar
heid als lonend bouwland. Waar
toch de overvloed van mest
stalmest toen nog vandaan te
halen, waarmee men de schrale
grond tot vruchtbaarheid dwingen
zou? De oplossing was in zicht
de kunstmest maar zover zijn
we met ons verhaal nog niet. En
dus lagen daar de bossen, zoals ze
er allicht al eeuwen gelegen hadden
en bléven ze er liggen, dan maar
benut als kweek- en schutplaatsen
voor het wild. Zelfs zagen we in
onze jongenstijd bij de vele, die er
waren, nog twee percelen bos
nieuw aanleggen, o.i. wel een be
wijs, dat belanghebbenden er als
zodanig grote betekenis aan toe
kenden.
Als om de bossen als vrijplaatsen voor het
wild nog rustiger te houden, werden ze, juist
in deze jaren, voor het publiek gesloten. Dit
publiek was dan voornamelijk de arbeidende
bevolking, die van geslacht op geslacht vrij in
de bossen mocht verkeren om er het dode hout
te kraken voor zijn haardvuur. Van geld voor
steenkool was bij de meesten geen sprake. Het
leek een harde maatregel, maar de gelijktijdige
oprichting van een plaatselijk „Kolenfonds"
met soepele betalingsvoorwaarden heeft er
mogelijk wel verband mee gehouden.
Ook de hoofdlaan naar en langs het Huis,
verderop verlopende in een breed bospad, tot
toen vrije wandel- en doorgangsweg, werd ge
sloten, deels ook, naar verluidde, daar de op
geschoten jeugd er 's zondagsnamiddags te veel
lawaai schopte en de oude bosarbeider plaagde
en nariep, die in het naar ons toeleek
voormalige tuinmanshuis woonde en vlagen
van waanzin had.
In een ruime uitbouw aan het herenhuis
woonde, met zijn talrijk gezin, de volijverige,
plichtsgetrouwe jachtopziener, die tot de rijk
dom aan wild in zijn jachtgebied ook zeker
niet weinig bijdroeg.
Het hoofdgebouw stond toen al lange jaren
Heerenhof te Oosterland, gravure van H. Spilman
naar een tekening van C. Pronk, 1745.
Ontleend aan P. van Beveren: ,,De verdwenen
kastelen van Schouwen-Duiveland"uitgave
Nederlandse KastelenstichtingDoorn.
onbewoond, daar de ambachtsheer haast al
door in Zuid-Frankrijk, in Nice, verbleef. De
kamers echter waren wel ingericht voor logies
van de in de jachttijd genodigde gasten. Als
hoofd van het jachtbedrijf fungeerde een broer
van de ambachtsheer, eveneens een jonkheer
Steengracht.
De jacht liep oorspronkelijk over patrijzen
en hazen. Met het oog op de bestaande eenden
kooi werd op eenden niet gejaagd. In de
negentiger jaren werden de fazanten in
gevoerd. De jachtopziener kreeg eieren toe
gestuurd, die hij door broedse kippen liet uit
broeden. Hij fokte de kuikens op tot ze een
bepaalde wasdom hadden om ze dan in ver
spreide hoeken van de polder in volle vrijheid
neer te zetten. In het begin mochten ook de
jachtheren alleen de hanen schieten. Coq
riepen de drijvers, als er een haan opging,
„Poule" bij een hennetje. Zelfs de gast, die
een hoentje neerschoot, moest boete betalen.
Zo teelden de fazanten vlug voort en ver
spreidden zich in weinige jaren over het ge
hele eiland.
Konijnen waren schadelijk gedierte, golden
niet als wild. Ieder mocht ze bemachtigen,
doden, als men maar niet zonder speciale ver-
69