Zeeuws Tijdschrift
Van Brugge tot Veere, van Veere tot Brugge
Kanttekeningen bij een psychisch landschap
N U M M E R 4 12e JAARGANG 19 6 2
Marcel van de Velde
DE oorzaak, dat mijn ziel zo aan Walcheren hangt, heb ik al
vele malen onderzocht. In mijn familie is Walcheren
psychisch-organisch aan Brugge verbonden. Hoe dat zo
geworden is, moge ik hier uiteendoen, omdat het wellicht iets bij
draagt tot een juistere waardering van sommige Vlaamsegevoelens.
Het diepstreikende vertrekpunt voor dit bewustzijn is een reis naar
Arnemuiden, die ik met mijn vader maakte. Het zal ongeveer op
mijn zevende jaar geweest zijn. In feite had mijn vader niets met
Arnemuiden te maken. De beweegreden tot de reis was enkel de be
reidwilligheid zijn schoonvader, Lodewijk Delbol, een zakelijke dienst
te bewijzen. Mijn grootvader van moederszijde was mandemakersbaas
en één van zijn zakelijke expansiepogingen bestond daarin, pak-
manden te willen leveren aan de Arnemuidse vissers. Daar hijzelf geen
gelegenheid zag eruit te breken, had hij mijn vader gevraagd of hij
hem wilde helpen om de kwestie plaatselijk te gaan bespreken. Hoe
de zakelijke bespreking afgelopen is, herinner ik mij niet, maar wel
de boottocht naar Sluis, de stoomtramreis naar Breskens, de voor mijn
kindergemoed „vervaarlijke" overtocht met de provinciale boot en
de aankomst in een dorp vol gewemel van vrouwen met manden aan
jukken, geklappei als van een bende eksters en een doordringende
stank, die ik evenwel met wijde neusgaten opsnoof. Van de terugkeer
herinner ik mij slechts, dat wij sliepen in een hotel in Middelburg
(Verseput) en van de thuiskomst kan ik mij niets meer voorstellen.
Moeder zei: „Ze zijn naar 'Olland geweest en mijn man heeft een
„Ollandsch Kaatje" meegebracht." Dit „Ollandsch Kaatje" was een
postuurtje in Delfts blauw, een melkmeisje uitbeeldend. Vader had
het in Middelburg gekocht en het werd op één der buffetten in onze
„salon" neergezet.
93