ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 ste nut dat men kan trekken van bepaalde welvaartsbronnen. Op de meest schaarse factor moet men ook het zuinigst zijn. Het zou b.v. kunnen zijn, dat er zoveel bedrijven waarin vrouwen werken worden aangetrokken, dat mannenindustrieën, die ook vrouwen nodig hebben, zich niet meer willen vestigen. In Zeeland is dit vraagstuk bekend. Men zou ook, waar zoet water de schaarse factor is, de voor raad kunnen uitputten door enkele bedrijven aan te trekken die overigens slechts weinig ar beiders nodig hebben. Het surplus op de ar beidsmarkt kan dan wel eens moeten wachten op een verdere programmering ten aanzien van de watervoorziening. Het is de techniek van het z.g. lineaire programmeren, die met deze factoren rekening houdt. Niet dat dit het beleid geheel zal beheersen, maar van de voorlichting die wij hierover verstrekken aan gegadigden of b.v. bij verschillende tari feringen of faciliteiten kan toch zekere invloed uitgaan. BIJ de vestiging van industrieën gaat het, als men hier weer zekere invloed kan uit oefenen door middel van de voorlich ting, vooral 0111 de soort die leidt tot zoveel mogelijk zich zelf versterkende effecten. Dat die bij een hoogoven en staalfabriek groot zijn is bekend, maar er zijn meer criteria. Men kan zo groot mogelijke verscheidenheid na streven of een sterk eenzijdige concentratie zoeken. Er zijn bedrijfstakken waar de vraag veizadigd dreigt te raken. Bij sommige is de invloed op de loonstijging groter dan bij an dere. Bepaalde industrieën kunnen orders binnen de provincie plaatsen, andere weer vertonen grote lekken aan koopkracht naar elders. In hoever kunnen aanvullende indu strieën geplaatst worden op de grote nationaal stuwende bedrijven? BEPAALDE methodes zijn in dit opzicht dienstig. Onlangs is in Nederland een begin gemaakt met de opstelling van de provinciale jaarrekeningen, die een inzicht geven in de inkomensstromen die van en naar allerlei bedrijfstakken plaatsvinden. O.a. in Catalonië (Spanje) is een betalingsbalans op gesteld. Men kan zich indenken dat dergelijke onderzoekingen weer van belang zijn voor de ontwikkeling van het transportapparaat en de verbindingen. VAN de betekenis van grotere agglomera ties (stadskernen) weten wij nog zeer weinig af. Afleiding van deze kernen levert in sommige gevallen besparingen op, die tegenover de grotere transportkosten om dat men de provincie ingaat moeten worden afgewogen. Eén van de studies zocht naar de invloed van de grootte van de bevolkingsaan was en de structurele werkloosheid op de loon- verschillen tussen streken. Een andere stelde: vanaf welk punt betekent het streven naar verhoging van het regionale inkomen een ver mindering van het nationale inkomen, met andere woorden, waar houdt de bijdrage van de streek aan 's lands economie op nog posi tief te zijn. Het zijn de kosten-batenanalyses die hierop een antwoord geven. Voor het Deltaplan zijn dergelijke berekeningen al ge maakt. ER zijn nog vele andere vragen, die in Zürich ook zijn behandeld. Men kan zich afvragen öf dit alles niet te theo retisch is. Die vraag lijkt onjuist, want men moet fundamenteel graven om de vondsten ten slotte op beleidsniveau klaar en duidelijk aan de orde te stellen. Bij het aantrekken van gegadigden passen wij misschien wel eens te vaak het „krijg wat je kan" toe. En bij de ontwikkeling grijpen wij ook wel eens te gauw naar de blauwdruk, ten detrimente soms van een subtiel samenhangend bedrijfsleven. Het is merkwaardig, dat zoals ook op nationaal niveau het Centraal Planbureau werkt de economie die wel eens op een te grote zucht naar planning is aangezien, ten slotte juist de grenzen van een te ruw en stelselloos ingrijpen aangeeft. 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 28