ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
DE tweede herinnering strekt zich niet tot
Walcheren uit, maar slechts tot Sluis.
Ook Sluis werd in Brugge „Olland"
genoemd. Wij voeren in een stoombootje van
de Brugse Gistfabriek naar Sluis. Wij zaten
met nog andere mensen in het benedenruim. Bij
Hoeke moesten wij stoppen en kwam er dou
ane aan boord. Twee dikgekleede vrouwen
moesten mee. Later hoorden wij, dat zij onder
haar rokken haar benen en middel met Brugse
kant omwikkeld hadden.
In Sluis wees mijn vader mij „de Oranje
boom" en noemde die, als ik mij goed herinner
„de Wilhelminalinde". Ofschoon wij Belgische
staatsburgers waren, voelde ik deze Wilhel-
mina als „mijn koningin" aan. Mijn grootmoe
der van vaderszijde, Alida Malfeyt, was ge
boren in Amsterdam. Ik meen, dat de beel
denaar van Koningin Wilhelmina als een
medaillon aan het hekje was bevestigd. In
Sluis kocht mijn vader sigaren en, toen we
terugvoeren, moesten wij in Hoeke aan de
controlerende douane laten zien wat we bij
ons hadden. Vader liet de doos sigaren zien.
Ze hadden groene bandjes en er stond „Pour
la noblesse" op. Als Vlaamse jongen vond ik
dat heel raar, dat Hollandse sigaren bandjes
hadden met Franse opschriften en ook vader
liet een zucht toen hij 't merkte.
DE derde herinnering is meervoudig, om
dat de gebeurtenis zich vele jaren ach
tereen herhaalde, namelijk het schaver
dijnen op de Damse Vaart, van Brugge naar
Sluis en andersom. Op het ijs van deze vaart
heb ook ik me in het schaatsen geoefend
en een lichte hersenschudding opgelopen. De
Sluizenaars, met de pakjes hijlikmakers op de
rug gebonden, staan diep in mijn geheugen ge
grift.
Dit alles speelde zich af tussen mijn zevende
en mijn zestiende levensjaar. Ik ben van 1898.
Onnodig te zeggen, dat, voor iedere Brugge
ling, de stad zich uitstrekt tot het "Zwin. Men
voelt nog steeds „het Vrije" en de mensen uit
de Brugse Polders zijn een soort Brugse platte
landers, of ze nu in Oostkerke of in Retranche-
ment wonen.
Vóór de komst van de Duitsers in 1914 te
Brugge zijn er nog een paar bezoeken geweest
aan Middelburg, omdat vader daar op de Pro
vinciale Bibliotheek van Zeeland wat moest
navragen. Waarom of hij juist z'n jongste zoon
meenam, weet ik niet. Het Middelburgs Stad
huis was al vroeg op mijn netvlies afgedrukt.
Ik heb het steeds een juweel gevonden en het
is dat gebleven. Ook de properheid van Mid
delburg is een component die me bijgebleven
is. De oorlog verdreef ons en deed ons vluchten
moedereen broer van mijn moeder en ik).
Zo leerden wij in leed Sint-Anna-ter-
Muiden en vooral Sluis kennen, Aardenburg,
Oostburg, Schoondijke, Breskens en ook de
overvaart was toen zeer dramatisch. Wij kwa
men in een overvol Vlissingen aan en kregen
tijdelijk onderdak in een lokaal van de Zee
mansbond aan de Kanaalstraat, nu verdwenen.
Wij bleven enkele weken in de stad van Mi-
chiel de Ruyter. Moeder keerde naar het be
zette België terug, waar vader ziek lag en oom
en ik reisden door naar familie in Amsterdam.
IN de hoofdstad woonde ik zesentwintig jaar
alvorens naar Hilversum te verhuizen,
waar ik tot eind 1954 verbleef. Al die
jaren door bleef Zeeland een begerenswaardig
gewest voor mij en vooral Walcheren en
Zeeuwsch-Vlaanderen, waarnaar ik menige
vakantiereis ondernam. Ik kon deze twee ge
westen van mijn Vlaamse vaderland niet meer
scheiden en als ik in Breskens voet aan wal
zette, had ik het innerlijk besef reeds in Vlaan
deren te zijn aangekomen. Vlissingen was in
mijn bewustzijn steeds een stoer in zee voor
uitgeschoven bastion. Middelburg een protes
tants Brugge. Vakanties werden doorgebracht
in Domburg, Veere, Middelburg en Vlissingen
en gedurende drie jaar had ik een zomerhuisje
in Koudekerke bij de Dishoeck (Het Zeepaard
je). Tijdens mijn verblijf aldaar heb ik gans
„Zeelands Tuin" verkend en het hele eiland
afgelopen. ZoutelandeWestkapelleAagte-
kerkeDomburg. Daarna OostkapelleO-
94