138 ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 in de diepere ondergrond gewoonlijk erosie- resten voor. De begrenzing van het Nieuwland met de oudere afzettingen is hier evenwel scherp. Mogelijk is van hieruit een tak in zuidelijke richting gegaan welke aansluit op de Oudlandafzettingen in oostelijk Zeeuwsch- Vlaanderen. Ook kan worden gedacht aan een hoofdloop in de huidige Westerschelde. Breede Watering bewesten Yerseke. IN dit oude, vrijwel onaangetaste kerngebied van Zuid-Beveland zijn eveneens pre-Ro- meinse zavelafzettingen gevonden, welke weer de oeverwallen van de loop markeren. De bovenkant van dit sediment is ontkalkt en vertegenwoordigt het begroeiingsvlak uit de Romeinse tijd. Op de pre-Romeinse sedimenten is kalkarme klei tot afzetting gekomen, die een post-Romeinse vorming moet zijn. Bij het onderzoek van Van der Meer c.s. (1952) zijn geen pogingen gedaan deze vor mingen te dateren. Een aansluiting bij de for maties uit de Zak van Zuid-Beveland ligt echter zeer voor de hand. Hierdoor is ook het probleem opgelost dat Vlam (1942), op grond van het afzettingsmechanisme een zuidelijke aanvoer moet aannemen, terwijl anderzijds haar uitspraak over de ouderdom van de Westerschelde niet aanvaardbaar is. De loop is in de verlandingsfase ten dele opgevuld met zand en zavel. Tijdens de vroeg- Middeleeuwse transgressie is hierover kalkarme klei afgezet. Er worden in de Breede Watering twee takken aangetroffen, waarvan de westelijkste het minst belangrijk is. Voorbij de splitsing is daar veen in de ondergrond aanwezig, wat bij de andere tak niet het geval is. Deze laatste moet dus als de hoofdstroom worden be schouwd. De geul breekt bij Biezelinge abrupt af tegen het recente Nieuwland. Hier is echter reeds een duidelijke tak in zuidoostelijke rich ting gevormd. Ook hier kan evenals bij de loop in de Everingenpolder aan een verbinding via de huidige Westerschelde met de Schelde worden gedacht. De vertakking in de Breede Watering vertoont dan echter wel een zeer merkwaardige meander. In het aangrenzende gebied van de Yerseke Moer zijn door De Bakker (1950) kalkarme kleigronden gekar teerd, waarvan de ondergrond wederom uit zavel van vermoedelijk pre-Romeinse ouder dom bestaat. Deze afbuiging in oostelijke rich ting maakt het waarschijnlijk, dat het verdere verloop aan de oostzijde van Tholen moet worden gesitueerd. Tholen. OP Tholen is in het geheel geen onder zoek verricht naar het voorkomen van een mogelijke Scheldeloop in de pre- Romeinse en Romeinse tijd. De richting van de loop op Zuid-Beveland enerzijds en van de pre-Romeinse afzettingen in de ondergrond van de Hoekse Waard anderzijds wettigen de veronderstelling, dat op Tholen de samen vloeiing van een zuid-noord lopende Schelde- arm d.m.v. de Striene uitmondende in de Maas en de oost-west lopende zee-inbraak in diezelfde tijd moeten worden gezocht. Uit de gegevens van Kuipers (1960) zijn de meest waarschijnlijke richtingen voor de verdere loop gekozen. Daarbij moet worden opge merkt, dat het veen, dat plaatselijk slechts door dunne Oudland-afzettingen wordt over dekt, in het oosten van Tholen een zeer eutroof karakter heeft en zeer slibrijk is. Meer naar het westen, o.a. bij St. Maartensdijk, is het veel minder eutroof en bevat het minder slib. Ondanks de aantrekkelijkheid van de hy pothese, dat de eerst na de ramp van 1953 afgesloten Pluimpot de voortzetting van het Bevelandse systeem zou zijn, verdient op grond van de geaardheid van het veen een meer oostelijke ligging, zoals eveneens in afbeel ding 6 is weergegeven, de voorkeur. In hoe verre dit systeem in verbinding staat met de Striene, is thans nog niet te zeggen. Conclusies. UIT het bovenstaande kan blijken, dat de incidentele gegevens van de ver schillende karteringen met elkaar in verband gebracht, een tamelijk goed beeld

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 14