No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT en Gent. In 1913 ging hij naar Londen, waar hij aan vankelijk als journalist werkte. Hij promoveerde hier op een proefschrift „Great Britain and the establishment of the Netherlands 1813-1815". In 1934 werd hij lector aan de universiteit van Londen en in 1936 werd hij als opvolger van zijn vriend Geyl „reader", een functie te vergelijken met het buitengewoon hoogleraarschap in Nederland. In 1939 werd hij medewerker bij de B.B.C. om het propaganda-materiaal van de Duitsers te be studeren. Tweeënhalf jaar later trad hij op als literair adviseur van de Nederlandse regering in Londen en in 1945 ten slotte kwam zijn benoeming tot gewoon hoogleraar in de Nederlandse geschiedenis. Hij was een begaafd auteur, die zowel in Nederland als in het Engelse taalgebied een grote reputatie genoot. Hij stond bekend als een fervent tegenstander van de geschiedkundige opvattingen van Arnold Toynbee, die hij eens de „Billy Graham van de geschied wetenschap" noemde. Voorts was hij in Engeland beroemd als auteur van een befaamd werk „The English are they human?", welk boek vele her drukken beleefde. Ook was hij de auteur van een boekje over vogels „A tale of two robins". Als historicus en essayist was hij in het algemeen een produktief schrijver, die een indrukwekkende lijst publikaties op zijn naam had staan: „Oscar Wilde", „William of Orange", „Robespierre", „The criterion of Dutch nationhood", „He came to England", „De Noordnederlandse Natie", alsmede „History its pur pose and method". MET deze merkwaardige, hoogstbegaafde Zeeuw maakte ik voor het eerst ken nis een jaar of vijf geleden, tijdens een bezoek aan Londen. Tot op dat moment kende ik hem slechts uit zijn geschriften, waaruit hij opdook als een geestig, origineel man. Ik had een afspraak met hem gemaakt: we zouden elkaar ontmoeten in een zaal van de Londense universiteit, waar hij college moest geven één van de laatste voordat hij met emeritaat ging over de persoonlijkheid van Lodewijk XIV. Moeilijk te herkennen bleek hij niet: hij kwam gedecideerd aan stappen met op het hoofd een Franse alpino muts en daardoor was hij in dit Engelse milieu een nogal opvallende verschijning. Een zekere opzettelijkheid was daaraan niet te ontzeggen. Maar zo was Renier nu eenmaal: ondanks zijn bijna vijftigjarig verblijf in Engeland wilde hij met voor Engelsman worden versleten en daar om zorgde hij er altijd met enige nadruk voor een vleugje continent met zich mee te dragen. Dat college herinner ik me nog levendig: hij doceerde een uur lang in voortreffelijk Engels, zijn betoog opgedist met allerlei sneers over de politiek van de dag. Tussen de karak tertrekken van de Veertiende Lodewijk door kwam hij bovendien met een analyse van de politiek, zoals die was bedreven door Stad houder-koning Willem III. Hij vergeleek deze Oranje met Winston Churchill en typeerde hem als een modern staatsman, wiens politiek was gericht op „collective security". En op dit punt gekomen hamerde hij het bij zijn Brits gehoor in: „And don't forget, Willem de Derde was een Nederlander!". Zijn colleges hadden grote faam bij de studenten, vooral ook omdat hij „such an outstanding personali ty" was. Dat was hij inderdaad, een ieder die hem heeft gekend, zal dit beamen. Een „out standing personality" en een geboren docent. In een gesprek met hem kwam het eens over de eindfase van het denkproces, waarbij ik stelde, dat die eindfase in het schrijven zou zijn gelegen. Maar voor hem lag dat anders: „Denken is voor mij identiek met de spreek- fase, woorden en zinnen-formulerende fases. Ik denk met het gegons van mijn stem in mijn oor, met de beweging van stembanden en arti culatie-organen in keel en mond." Een katte belletje met een citaat uit zijn (ongepubliceer de) memoires kwam dat nog weer eens bevesti gen: „Voor Geyl is schrijven een daad en handelen is zijn ware levensvorm. Voor mij is schrijven hoogstens een poging om tot helder heid te komen. Zeker, schrijven is mededelen, maar ik ben zelf een van degenen, aan wie ik iets heb mede te delen." SINDS die eerste ontmoeting, zijn er nog verschillende gevolgd: enkele malen ook heb ik hem en zijn vrouw vergezeld tijdens de jaarlijkse Zeeuwse pelgrimstocht en voorts was er een vrij intensieve correspondentie. In zijn brieven ik heb ze nog weer eens door gelezen toen het schokkende telegram van zijn overlijden kwam herkent men zijn briljante geest, herkent men hem als een moedig man, die echter de laatste tijd voortdurend moest 141

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 17