ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
misschien nog zo gek niet, maar zo worden ze
ons nu eenmaal niet gepresenteerd. Waaruit
blijken kan, dat we deze figuren hoe weinig
we ook afweten van de karakterverschillen
tussen de apostelfiguren onderling toch niet
enkel als portretten waarderen, maar wel
degelijk om de universele, symbolieke beteke
nis, die Jan Toorop in hen zag. De boeren
doèn het, ook al weten we dat Simon: Bram
Louwerse van ,,de Brouwerie" is en Jacobus:
de Westkappelaar Isaac Faasse, in de wande
ling Sakke van Rol. Ze halen het, zoals inder
tijd ook de mooie Josientje van Snère het
haalde als de H. Maagd van Lourdes, een
zuiver heilig maagdje, een vurig zuiver heilig
maagdje zelfs, terwijl je tegelijk en even gaaf
daarbij kon zeggen: och, die Josien! Aldus
realiteit en visie zuiver en zonder wringen
naast elkaar te kunnen doen aanvaarden en
bewonderen, wel, dat heeft Jan Toorop dan
toch maar knap gedaan en dat moet toch wel
stammen op een respectabele zuiverheid van
hemzelf. Dat is geen techniek, dat is geen
goede smaak, dat is geen gelukje, dat is karak
ter. Deswege: Saluut, Jan!
Evenwel, ieder mens heeft zijn barstjes en
het zou een gebrek aan ernst in onze hommage
zijn, wanneer we niet ook vermeldden, wat ons
in Toorops werk soms hinderen kan. Hinderen
vooral in den zin van: „wat jammer, dat hij
hier nu juist zijn kans miste!". Terwijl, bij
enig dóórgraven, de schuld dan misschien veel
eer nog bij Toorop's tijd dan bij hemzelf blijkt
te huizen. Misschien was zijn voornaamste
zwak wel zijn gevoeligheid, zijn ontvankelijk
heid voor invloeden. Wat ons hindert soms is,
naast een zekere ver-ondieping in sommig
later, „Rooms" werk, die misschien aan een
teveel aan routine, aan toenemende slijtage is
te wijten, vooral nog wat ik zou willen noe
men: de versuikering, die af en toe het spel echt
bedorven heeft. Er is b.v. een zoetelijkheid in
de dierbaar hemelwaarts gerichte blik van den
boer van „Godsvertrouwen", die deze op zich
zelf prachtige tekening voor mij totaal bederft,
ook al distancieer ik me volledig van het feit,
Biddende boer.
dat het model, Pier van Jille, een groffe, nogal
brute knoest van een man, waarschijnlijk tot
generlei vertedering in staat was, verder
gaande dan de uitgeknipte schoonheden uit de
badnummers van „Het Leven", waarmee hij
den achtermuur van zijn bedstee had vol
geplakt. Er hing op de tentoonstelling een ge
schilderd portret van zijn broer Gilles, natura
listisch gedaan; dit schilderij haalt het wèl. Dit
is de grof bewerktuigde, primitieve mens ge
bleven, hij broeit ergens op en hij komt er niet
uit. Ook hier is Jan bijna gestruikeld; de ge
vouwen handen slecht geschilderd, afgeraf
feld en het hagiografiekje achter 's mans
linkeroor dat aan dien kant het contrast
met zijn witte kop op de foto geheel bederft
ze duiden er onmiskenbaar op, dat hij het
ding op het laatste moment? nog een
„hogere" draai heeft willen geven. Het is niet
gelukt, Gilles liet zich niet meer romantiseren
en won het geding, zij het niet helemaal zonder
kleerscheuren.
126