No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT ganse gebied der Vier Ambachten bezaten de geestelijke instellingen ongeveer 2200 bunder of 2900 hectaren veen tegenover de leken ca. 1300 bunder of 1700 hec taren". Verder blijkt het bestaan van een „buitenge woon degelijk" waterwegennet, waarlangs de turf naar Gent vervoerd werd. Het zijn vooral Gentse burgers geweest, die moereigenaars waren in de Vier Ambach ten. Onderdrukking HET eerste artikel in het jaarboek is van de hand van de heer G. Stadermann: „Onder drukking en strijd der roomsgezinden in stad en ambacht van Hulst gedurende de gouden eeuw." Na 1645, in welk jaar het Hulsterse onder de souvereiniteit van de republiek werd teruggebracht, konden de rooms-katholieken hun godsdienstoefeningen houden in het ter plaatse van het tegenwoordig Bel- gisch-Clinge gestichte kerkje, dus over de grens. Voor de gelovigen moest een bijzondere kerkweg aangelegd worden, waarvan het onderhoud in feite voornamelijk op de roomse ingezetenen van Hulst drukte. De kosten van de aanleg van de weg en van onder houd, die hoog waren, werden bestreden door de hef fing van een poortgeld. Stadermann heeft het begin van de strijd der rooms-katholieken tegen het gehate poortgeld uitvoerig beschreven. De tegenkanting werd op den duur minder fel. In 1695 werd toegestaan een schuur in de Overdamstraat tot kerkgebouw in te richten. Met een jaarlijks bedrag van 600,— werd het poortgeld afgekocht. Rederijkers IN de derde en laatste bijdrage behandelt de heer P. J. Brand uitvoerig de geschiedenis van de Hul sterse rederijkers in de 15e, 16e en 17e eeuw. De schrijver heeft zoveel mogelijk de bronnen zelf laten spreken. „De 15e eeuw, de gouden eeuw voor Hulst, was ook de bloeitijd van de Rederijkers. De tijd van de grote landjuwelen. Het toneelleven moet toen wel in zeer hoog aanzien gestaan hebben. Het werd zeer serieus beleefd. Niet alleen, dat men pro beerde zo goed en schitterend mogelijk, ook en vooral visueel, voor de dag te komen, maar men schonk ook de nodige aandacht aan het voortbestaan, aan de toe komst van het toneel." Er moet toen in Hulst, een post in de stadsrekening van 1499 geeft hiertoe aan wijzing, zoiets als een toneelschool bestaan hebben, waar men jongelieden een opleiding tot „Retorisien" gaf. In de tweede helft van de 16e eeuw komt er een inzinking, maar zelfs de bezetting van Hulst door de hervormden van Gent in 1578 maakt geen eind aan de spelen. „Het is mogelijk, dat alhoewel de Vlaamse hervormden bekend stonden om hun fanatisme, zij toch hun Vlaamse aard niet konden verloochenen en de rederijkers hun gang lieten gaan, tot op zekere hoogte." Toen Parma in 1583 Hulst veroverde, zou men een heropleving van het optreden van de rederijkers kun nen verwachten, maar hij verbood een jaar later alle spelen in de Zuidelijke Nederlanden. Dit besluit houdt verband met de onrust der tijden en het hekelen door de rederijkers van allerlei wantoestanden. Het duurt tot 1614 eer men weer enig teken van leven bespeurt. „Wij verblijven in de avond van het rederijkersbe- staan in Hulst. Wanneer juist de overlijdensakte ge tekend is, is niet bekend, doch na 1619 is er in het archief niets meer te vinden over een rederijkersgilde." Landjuwelen DE slechte wegen en de grote onveiligheid op het platteland vormden geen beletsel voor de Hulsterse rederijkers naar plaatsen, buiten hun onmiddellijke omgeving, te reizen om aan landjuwelen en andere feesten deel te nemen. Hun broeders in de kunst kwamen op hun beurt vanuit Vlaanderen, Brabant en Zeeland in Hulst spelen ver tonen. Een succesjaar was 1496, waarin een van de beroemde landjuwelen te Antwerpen werd gehouden. Het Hulsterse gilde, de Transfiguratie, vierde toen wel de grootste triomf uit zijn bestaan. Het won namelijk de prijs „voor het eerste schoonste inne coome te lande", dat wil zeggen dat Hulst in de optocht van al de deelnemende kamers het best voor de dag kwam. „We moeten dit als een uitzonderlijke prestatie blij ven zien. De pracht en de praal waarmede deze „in- comen" gepaard gingen, kunnen wij twintigste eeuwers ons nauwelijks voorstellen. We moeten bewondering hebben voor dat kleine Hulst, om te midden van de grote Vlaamse, Brabantse en Hollandse steden zoiets te kunnen presteren. Dit bewijst eens te meer de grote welvaart en de prachtige burgerzin die er in de 15e eeuw in Hulst heerste." Tevoren, in 1483, had in Hulst zelf een landjuweel plaatsgevonden, dat volgens Brand een van de oudste in Vlaanderen is geweest en waarschijnlijk het eerste in het tegenwoordige Nederland. De schrijver hoopt aan het slot van zijn bijdrage, dat deze „aanleiding mag worden een speurtocht in Noord en Zuid te beginnen naar nog bestaande archi valia en voorwerpen van de Hulsterse rederijkers." Onze conclusie is, dat de Oudheidkundige Kring met dit jaarboek weer goed voor de dag is gekomen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1962 | | pagina 35