ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
een feit andere sprekers zullen hier dezer
dagen waarschijnlijk nog wel op terugkomen
dat men het moeilijk gezond en goed kan
achten, dat arbeiders dagelijks zovele uren
onderweg zijn van en naar hun werk, ten
koste van het gezins- en gemeenschapsleven.
Eveneens zouden we eraan kunnen toevoegen,
dat de toekomstige betere verbindingen in de
gehele Delta t.o.v. het zwaartepunt Rotterdam
en omstreken voor de toekomst de rijtijd voor
deze lange afstand-pendelaars zal verkleinen.
Omgekeerd vloeit hieruit voort, dat de zuig
kracht van een dergelijk gebied in de kring
van het zuidwesten dan alleen maar groter zal
worden.
We hebben overigens niet alleen met pen
delen op het Europoortgebied te doen, maar
ook kortere afstand pendels, die op zichzelf
gezonder zijn en ik herhaal: onmisbaar,
omdat de agrarische sector de grote hoeveel
heid vroeger gebonden arbeidskrachten on
mogelijk meer voldoende werk zou kunnen
geven en ik noem dan als voorbeelden
daarvan de arbeidspendel van West-Brabant
op het Rotterdamse en Dordtse gebied, de
pendel uit Tholen op Roosendaal („Philips"),
de pendel van Noord-Beveland naar Goes,
die van Walcheren en omstreken op Vlissingen
en de pendel uit Zeeuwsch-Vlaanderen op de
kanaalzone.
V eranderingen.
WANNEER we op kleiner gebied de
veranderingen onder ogen nemen,
kan ik dat misschien het beste doen
met een voorbeeld van een dorp ik heb
mijn eigen woongemeente daarvoor gekozen,
omdat ik die cijfers het gemakkelijkst voor
het grijpen had, maar ze zijn even illustratief
als die van een andere gemeente. Het in
wonertal is van 1947 op 1960 met 2,5
gedaald, terwijl dat van geheel Zeeland toe
genomen is met 8,8 °/o. De leeftijdsopbouw
bedroeg in 1947 voor de categorie 15 t/m 64
jaar 63,2 °/o en in 1960 nog 59,2 °/o, dus on
gunstiger geworden voor wat betreft het wer
kende deel. Het aantal huishoudingen is ge
stegen van 473 tot 488; hier demonstreert zich
het aspect van de gezinsverdunning. Het aan
tal woningen is gelukkig ook gestegen van 423
tot 479 en het aantal vertrekken per woning
van 3,3 tot 4,2. In 1947 waren in landbouw
en visserij werkzaam 64,9 en in de nijver
heid 14,5 terwijl in 1960 die 64,9 in
landbouw en visserij teruggelopen was tot
47,1 °/o en die in de nijverheid gestegen van
14,5 °/o tot 22,9 Het laatste dank zij het
aantal mannelijke woonforensen werkzaam in
een andere gemeente, dat in die 13 jaar steeg
van 67 tot 120.
De arbeidsschaarste en de duurte van de
arbeid op het zuidwestelijk platteland stimu
leren in snel tempo verdergaande motorisatie,
mechanisatie, chemische onkruidbestrijding en
vereenvoudiging van het bouwplan. Bijzonder
illustratief is in dit opzicht de positie van het
aantal landbouwpaarden, eens de trots van
Zeeland. December 1960 waren er in Zeeland
nog 3.895 bedrijven met landbouwpaarden,
december 1961 waren er 3.667 dergelijke be
drijven en het totaal aantal paarden was in
één jaar tijds teruggelopen van 8.340 tot
7.401. We zien dus in één jaar het aantal be
drijven dat nog paarden had teruglopen met
6% en het aantal paarden zelf met 11 a
12 Het aantal trekkers is uiteraard in
evenredige mate gestegen. De situatie is daar
enboven zo, dat waar 10 jaar geleden een
bedrijf van gemiddeld 50 ha er één trekker
op na hield, men nu op dergelijke bedrijven
niet slechts twee, maar reeds drie trekkers
gaat aantreffen.
De graanoogst-problematiek is voorlopig
in het zuidwesten wel opgelost. Het aantal
combines in Zeeland bedroeg in 1962: 792
stuks, terwijl er in 1960 in geheel Nederland
ruim 3000 waren. D.w.z. per 130 ha akker
bouwgrond 1 maaidorser, of per 65 ha granen,
peulvruchten en zaden, dus dorsbare gewas
sen, 1 maaidorser. Er zijn streken bij zoals
Noord-Beveland, Tholen en St. Philipsland,
waar deze combine-dichtheid beneden of rond
de 100 ha cultuurgrond per combine ligt. Niet
alleen is de maaidorser volkomen heerser van
156