No. 1
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
OMVANG EN GROEI VAN HET INKOMEN
BINNEN ZEELAND
gem. ink. groei in groei in
per. inw.
1958 1950-'58 1955-'58
Schouwen-Duiveland
Tholen en St. Philipsland
Noord-Beveland
Zuid-Beveland
Kanaalzone Walcheren
Overig Walcheren
West Z.-Vlaanderen
Kanaalz. Z.-Vlaanderen
Overig Z.-Vlaanderen
Zeeland
Nederland
2050
64
5
1930
70
15
2060
59
12
1980
75
19
2050
77
23
1830
50
13
2000
44
9
1980
66
18
1840
43
16
1970
63
16
2120
77
24
teerd: de landbouw zorgt er voor een hoog
niveau, doch tevens voor een geringe groei
van de welvaart per hoofd van de bevolking.
West Zeeuwsch-Vlaanderen was in 1950 zelfs
nog één van de rijkste gebieden van Neder
land! Daar juist in deze sterk agrarische stre
ken het inwonertal nauwelijks toeneemt of
zelfs terugloopt, is het totale regionale in
komen er maar heel weinig gestegen. Vooral
voor de verzorgende bedrijfstakken brengt dit
een ongunstig „werkklimaat" met zich mee.
Niet alleen de hoogte van het inkomen, ook
de groei ervan is in alle Zeeuwse delen lager
dan in Nederland. Slechts de Walcherse ka
naalzone (Vlissingen, Middelburg en Souburg)
is tussen 1950 en 1958 m staat geweest de
nationale ontwikkeling te evenaren. Overigens
zijn ook de niet primair agrarische gebieden
naar verhouding achtergebleven. Bovendien
heeft de industrialisatie van Zeeland, die tus
sen 1950 en 1958 nog niet veel betekenis heeft
gehad, in eerste aanleg de welvaartsgroei in
Zeeland geremd. Het gemiddelde inkomen in
de landbouw lag in 1955 immers ruim 60
boven dat in de industrie en ook in 1958 zal
het verschil nog aanzienlijk geweest zijn. In
dustrialisatie vergroot wel het totale inkomen,
maar op korte termijn niet het inkomen per
hoofd van de bevolking.
Zoals ook elders in het land blijken in Zee
land de grotere streekcentra als Goes, Mid
delburg, Oostburg en Hulst een hoger gemid
deld inkomen dan de omgeving. Dit is ook
logisch. In deze centra bevinden handel
en verkeer zich in een gunstiger positie en
wonen ook overigens de „verzorgers" van
hoger niveau, zoals leraren, hogere ambtena
ren en beoefenaars van de vrije beroepen. Ook
de groei van het inkomen in deze centra is
hoger dan in hun omgeving. Dit laatste is
lang niet overal in Nederland het geval en
zeker niet daar waar de meer welgestelden
buiten de grote stad gaan wonen.
Van het toerisme is uit de inkomenscijfers
tot 1958 nog weinig te merken. Wel vertonen
de kustplaatsen, die al wat langer de recreatie
als inkomensbron kennen, zoals Haamstede,
Renesse, Domburg, Vrouwenpolder, Zoute-
lande en Cadzand een relatief hoge welvaart,
doch de groei van het inkomen is er (buiten
Domburg) niet opvallend hoog. Het redelijke
inkomensniveau vindt waarschijnlijk vooral
zijn oorzaak in de vestiging van welgestelden
(gepensioneerden); over het algemeen is het
gemiddeld vermogen er omvangrijk.
Alle welvaartsfactoren tezamen hebben er
toe geleid, dat binnen Zeeland een zekere ni
vellering is opgetreden. Bedroeg het gemiddeld
inkomen in 1950 en 1955 in het armste gebied
nog maar 81 van dat in het rijkste, in 1958
was dit 89 geworden. Deze verschillen
hadden dus weinig betekenis meer. In geheel
Nederland is het verschil veel groter; op basis
van het hoogste economisch-geografisch ge
bied (het Gooi, gemiddeld 3.100,haalt
het laagste (land van Maas en Waal en Rijk
van Nijmegen 1.500,slechts 48
De spreiding van het totale inkomen over
de verschillende inkomenstrekkers is in Zee
land gelijkmatig gebleven. Er zijn naar ver
houding in Zeeland weinig mensen met een
zeer hoog inkomen.
De toekomst
GEVEN de welvaartscijfers uit de jaren
1950, 1955 en 1958 een aanwijzing
voor de toekomstige ontwikkeling? Dat
doen ze inderdaad. En in zekere zin is boven
dien deze toekomst al verleden tijd, omdat
sedert 1958 reeds vier jaar zijn verstreken. In
11