ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 moest worden. "Willem Teellinck verdedigde dit besluit. In 1627 ontbrandde in Zeeland hierover de strijd opnieuw. Gomarus, onder tussen hoogleraar in Groningen geworden, mengde zich in de strijd en verloor door zich tegen de toepassing van het vierde gebod op de zondag te verklaren, de roep van rechtzinnig heid, die hij zich kort te voren in de strijd tegen Arminius verworven had. In 1655 ont stond over dezelfde kwestie strijd, maar nu tussen de hogescholen van Leiden en Utrecht, de strijd van Coccejanen en Voetianen. In deze strijd heeft Lodensteyn een werkzaam aandeel gehad. Uit het hierboven besproken gedichtje uit zijn Zeeuwse tijd is het wel duidelijk aan welke kant hij stond. De piëtistische gelovigen van wie Loden steyn een van de bekendste vertegenwoordigers is erkennen al de leerstellingen van Dordt, maar het piëtisme is tegelijk een reactie op de Dordtse leerstelligheid. Het vechten over de leer had te zeer de aandacht van het leven afgeleid. Hun opvatting is, dat de beste leer waardeloos wordt, als ze niet een strenge toe passing vindt in het leven. Onder invloed ook van het puritanisme keren zij zich volkomen af van alles wat wereldse verleiding genoemd kan worden; Lodensteyn fulmineert b.v. tegen een kerkgangster, die met de armen „tot de elboog naakt" aan het avondmaal wilde gaan; hoe zou zo iemand het lijden van de naakte Jezus kunnen peilen? Een strenge zondagsheiliging, de volle 24 uur, past volkomen in deze opvatting. In zijn avondmaalsopvatting ging Lodensteyn zelfs zo ver, dat hij in de laatste jaren van zijn leven weigerde het avondmaal te bedienen, omdat ook „onbekeerden" aanzaten, die door hun aanwezigheid de avondmaalstafel ont heiligden. Uit dezelfde groep kwam de strijd tegen het Cartesianisme in de kerk, die de oorzaak werd van de schorsing van de Labadie te Middelburg, die toen uit de kerk trad en zijn grote zwerftocht begon. Lodensteyn koos de zijde van de Labadie, al betreurde hij zijn uit treden, en ook later, toen van de Labadisten uitspattingen vermeld werden en ze algemeen veroordeeld werden, was hij uiterst zacht in zijn oordeel en hield hij de vriendschaps banden aan. Ook in een ander Zeeuws conflict koos hij partij. Jacobus Koelman, predikant te Sluis, weigerde op „feestdagen" te prediken. Ook weigerde hij bij doop en avondmaal etc. van de formulierengebruik te maken. Feest dagen en formulieren zijn menselijke instellin gen. Men moet aan de vrije werking van de Geest meer gezag toekennen dan aan mensen werk. De vroedschap in Sluis wenste derge lijke afwijkingen niet, en toen de kerkeraad zich achter Koelman schaarde, bracht de vroedschap de kwestie voor de Staten van Zeeland en toen deze Koelman schorste, on danks de tussenkomst van kerkeraad en clas sis, berustte de kerkeraad niet. Een resolutie van de Staten-Generaal bevestigde de beslis sing der Staten, toen Koelman toch met zijn werk doorging en in juni 1675 werd hij uit stad en provincie verbannen. Deze inmenging van de overheid in kerkelijke aangelegenheden had tot een kerkelijk protest moeten leiden. Lodensteyn heeft als enige de moed openlijk te protesteren tegen het onrecht dat Koelman werd aangedaan. Ook schreef hij een troost brief naar de gemeente van Sluis. Toen de vroedschap van Sluis aan de ker keraad gelastte een predikant te beroepen in de open plaats van ds. Koelman, vroeg de kerkeraad advies aan predikanten die vroeger te Sluis gestaan hadden, ook aan Lodensteyn. De kern van Lodensteyns advies is te vinden in de aanhef van zijn brief: „D. Koelman is en blijft ordinair herder van Gemeynte tot Sluys; en dat point dunkt my, is van zulken gewichte, dat de Kerk daar voor alleen alles moet lijden." In latere geschriften spoort hij synoden, dassen en kerkeraden aan zich open lijk te verzetten en de leden der Algemene Staten te waarschuwen, te bestraffen, van het avondmaal te houden, ja, bij weigering om het vonnis in te trekken, de ban op hen toe te passen. Het heeft niet mogen baten. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 16