Zeeuwse kroniek ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 Af. P. de Bruin Plaatselijke geschiedenis IN de eerste plaats vraagt het werkje van de heer G. Stadermann „Uit de chroniek der stede van ter Goes" de aandacht. Geschreven ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van boekhandel J. de Jonge te Goes kan de auteur als archivaris dezer ge meente de aangewezen man genoemd worden. Eerst wordt de opkomst van het stadje geschetst waarbij het slot Oostende een belangrijke rol heeft gespeeld. In de dertiende eeuw behoorde het slot reeds aan het geslacht Van Borssele. Jacoba van Beieren heeft een groot aan deel gehad in de opbloei. Hoofdbronnen van bestaan waren in de 15e eeuw de lakenindustrie, enige scheepvaart, voornamelijk op Engeland, en de zoutnering. Na de 16e eeuw zien we Goes fungeren als het centrum van het landbouwgebied Zuid-Beveland. In een boekje als dit mocht de geestesgeschiedenis niet ontbreken. De invloed van de boekdrukkunst en de reformatie worden behandeld. Gaarne hadden we het aandeel van de rederijkers zien besproken. Een omissie vonden wij ook dat de sociale geschiedenis, met name in de vorige eeuw, te weinig naar voren is gekomen. Dit neemt niet weg dat wij schrijver en boekhandel De Jonge gelukwensen met het keurig verzorgde boekje. Aardenburg als vesting aan de grens in generaliteits- gebied, met alle moeilijkheden van dien, wordt be handeld in de studie van de heer G. A. C. van Vooren in het dertiende jaarboek (1962), dat als titel draagt: „Appeltjes (van het Heemkundig Genootschap) van het Meetjesland". Toen westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in 1604 door prins Maurits werd veroverd, werd langs de grens van dit gebied een vestinggordel aangelegd, waarvan de veroverde vestingen Sluis, Aardenburg en IJzendijke deel uitmaakten. Op het eiland van Cad- zand werd het retranchement Cadsandria gebouwd, waaruit later het dorp Retranchement is ontstaan. Het artikel van Van Vooren „Aardenburg na de afschei ding van Vlaanderen (16041648)" schetst in het kort de voorgeschiedenis. Bij de nadering van de troepen namen de niet talrijke bewoners van het vervallen stadje, omgeven door kreken en slikken, de vlucht. Na de verovering in 1604 nam een geheel nieuwe pro testantse bevolking de plaats in van de gevluchte rooms-katholieke inwoners. In de eerste tijd waren dit in hoofdzaak militairen, later voegden zich hierbij de vluchtelingen uit de Spaanse Nederlanden en Frankrijk. De schrijver komt tot de conclusie dat in de periode 16041648 de bevolking van Aardenburg voor een groot deel bestond uit personen die om den gelove naar dit stadje waren uitgeweken. Onder hen waren doopsgezinden, die door de Staten-Generaal vrijheid van godsdienstoefening waren toegestaan. De overige bewoners, „hoofdzakelijk afkomstig uit het katholiek gebleven Vlaanderen, zijn door onwetendheid of on verschilligheid in geloofszaken en gedwongen door de omstandigheden en door het volledig verstoken zijn van katholieke zielszorg, van het katholiek geloof af gevallen." Stond de plaatselijke overheid, gesteund door een plakkaat van de Staten-Generaal, tegenover de rooms- katholieken absoluut afwijzend, ook de doopsgezinden ondervonden meermalen tegenwerking. Dit verhinder de niet het ontstaan van een bloeiende doopsgezinde gemeente. Onder de doopsgezinden te Aardenburg bevond zich de familie van Eeghen. Naar aanleiding van het feit dat het drie eeuwen geleden was dat Jacob van Eeghen zich vanuit Aardenburg te Amsterdam vestigde, heeft zijn nazaat mr. P. van Eeghen een omvangrijke bij drage geschreven in het Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum (1962) getiteld „Driehonderd jaar de stad uit". Omstreeks 1633 hadden de ouders van Ja cob en verdere familieleden met het rooms-katholieke geloof gebroken en zich uit Vlaanderen te Aardenburg gevestigd. De Van Eeghens waren linnenkopers, maar stonden door hun landelijke belangen toch dicht bij het boeren bedrijf. Wanneer Jacob in 1662 naar Amsterdam ver trekt, waarschijnlijk ingegeven door de grotere mo gelijkheden op handelsgebied, verkoopt hij zijn ruime huis „Het Moriaanshooft" in de Weststraat te Aar denburg, maar houdt hij zijn in de polder Bewester- eede gelegen verblijf aan, dat het midden hield tussen een boerderij en een buitenplaats. Te Aardenburg was het ook, dat het einde kwam voor Jacob op 1 februari 1697. Hij had zijn zaken te Amsterdam tot grote bloei weten te brengen en zich daar een vooraanstaande plaats onder de doopsgezinden veroverd. Zijn geliefde Aardenburg was intussen achteruit gegaan en verarmd. „Voor zijn erfgenamen te Amster dam was er dus weinig zakelijk belang verbonden aan een verblijf in die buurt, terwijl ook de landelijke genoegens in verband met de lange reis wel erg zwaar gehaald waren. Nog in 1697 en 1698 verkochten zij bijna alle bezittingen in en om Aardenburg". De politie in Terneuzen is het onderwerp, dat de heer P. J. Baert behandelt in een gestencild werkje. Er wordt een geschiedkundig overzicht gegeven van omstreeks 1600 tot 1 augustus 1962, dat heel wat bij zonderheden bevat over de taak van de politie in vroeger tijd. Tegen landloperij en bedelarij moest veelvuldig 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 30