ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 stelde Domburg de namen van de schuitluiden vast. Volgens de ordonnantie vormden de schuit- lieden een bende (gilde?), enkele lieden uit gezonderd. EEN voor de schuteboer zeer voornaam ar tikel was het vervoer van zand uit de duinen van Domburg. Dit duinzand werd in Middelburg gebruikt in metselspecie. Over dit vervoer zijn nogal eens conflicten ontstaan; waarbij door het verbieden van zandhalen door de Domburgse magistraat, de schuitvoerders de dupe werden. H. M. Kesteloo vermeldt hierover bijzonder heden en wijst tevens op het bestaan van een gilde van schuitlieden 7). De aanleg- en afvaartplaatsen werden „schuutvlotten" genoemd, omdat de vaar tuigen daar voor de heen- en terugreis „vlot" gemaakt werden. Wat zeggen wil, dat het touw, waarmee zij aan de wal verbonden waren, werd losgemaakt. Schuten en schuteboers zijn op Walcheren reeds lang ter ziele, maar de herinnering er aan is in de naam van verscheidene Middel burgse straten voort blijven leven. Namen, die nog steeds de oude schuten voor ons geestes oog doen verschijnen. Men treft er de Schuit- vlotstraat aan, het Domburgs- en Armeniaans- schuitvlot. Ook te Domburg en te Grijpskerke kende men vroeger schuitvlotten. Wie als passagier met de „schute" van Middelburg naar Meliskerke of Domburg moest, hoefde er niet op te rekenen, dat hij binnen twintig minuten thuis zou zijn. Dat zou pas een eeuw later, voor een jongere gene ratie per autobus mogelijk zijn. De passagier van 1860 kon er gerust twee, soms wel drie uur voor rekenen. Het voortbewegen van een zo plomp vaartuig, moest uiteraard wel moei 7) Kesteloo: Domburg in woord en beeld, 1913, pag. 160-161. lijk en langzaam gaan. Bovendien waren de vele heulen, de gewelfde, gemetselde over gangen over sprinken en watergangen grote hinderpalen. De voerder moest bij het naderen van zulk een heul, een flinke gang in zijn vaartuig brengen, zodat dit zonder bomen onder de heul door kon schieten. Ook was het zaak daarbij diep te bukken, wilde men niet op gevoelige wijze het hoofd stoten. Als de schuit daarbij een flinke vaart had, liep men zelfs de kans overboord te slaan. Van enig comfort was natuurlijk geen spra ke. Wie als passagier meevoer, moest zelf maar zien hoe hij zich in de volgeladen schuit een zitplaats kon veroveren. De schuteboer zelf had geen tijd, om zich ten gerieve van zijn menselijke vracht in te spannen. Soms zat men geklemd tussen een vaatje bier, een paar zakken kalk en de kist voor de kleine boodschappen. Niet bepaald een pret tige positie en zeker niet als de lading begon te „werken". Hierbij vergeleken was het reizen met de trekschuit een luxe. Men zat voortdurend in de open lucht, want roef, kombuis of kajuit waren niet aan wezig. Vandaar, dat er niet de minste beschut ting was tegen regen en de gure noorden- en oostenwinden in de wintertijd en het voorjaar. Hoogstens kon men een grove baalzak of een vuil, oud kleed van de bodem van de schuit opnemen en omslaan. Als ze er tenminste waren. Daarom was het zaak, als men met de schuteboer mee wilde varen zijn „beste pak" stilletjes thuis te laten. Van een paraplu droomde zelfs de grootste fantast op Walcheren nog niet. Toen deze, jaren later, er eindelijk kwam, kostte de alge mene invoering nog heel wat moeite. Haar gebruik werd door velen, vooral van ortho doxe zijde, streng veroordeeld. Want was het niet vreselijk en goddeloos, het regenwater, dat de hemel als een weldaad schonk, op zulk een schandelijke wijze af te willen weren? 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 8