Het lommerdbriefje Herinnering van een oude Vlissinger ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 E. L. Fano DE Bank was te Vlissingen gevestigd in de Korte Vlamingstraat, vanuit de Wagenaar- straat gezien, rechts in het midden. Het gebouw is er niet meer, omdat het in slopershanden viel; ook van het straatje zelf is niet veel meer overgebleven, zoals trouwens een groot deel van die omgeving geheel is ver dwenen. De Bank nu, was een instelling van de gemeente. Mochten er lieden zijn die menen dat de Bank er was om de bezitsvorming te bevor deren, dan ik kan het U openhartig verzekeren is die mening niet juist, hetgeen U door van dit verhaal kennis te nemen, wel zal blijken. DE eigenlijke naam was: „Bank van Lening"; in de volksmond nog beter bekend als: „De Lommerd". Mensen die uit nood aan geld gebrek hadden konden een bedrag ter lening bij de Bank bekomen. Voor het geld werd verstrekt, moest een pand of pandje worden in geleverd, welk pand weer kon worden verkregen, tegen terugbetaling van het geleende geld, ver hoogd met een rentebedrag, plus overlegging van het door de Bank afgegeven bewijs van pand- inlevering. Deze instelling was van gemeentewege in het leven geroepen, om de woekerpraktijken van de particuliere pandjeshuishouders enigszins te be teugelen, en dus als een poging tot bescherming was bedoeld. Want wie eenmaal in de handen van zo'n pandjeshuishouder was terechtgekomen, werd als het ware ingesponnen als een vlieg in een spinne- web en uitgezogen tot op het gebeente. Het be staan van deze pandjeshuizen typeert wel heel sterk de beroerdigheid, de hopeloze toestand waarin het meest arme deel van de bevolking verkeerde. De meeste gezinnen hadden een groot kindertal. Geboortebeperking was toen nog een onbekend begrip. Het loon was bij lange na niet voldoende om in de allernodigste behoeften te voorzien. De meeste huismoeders zaten dan ook half in de week, soms zelfs al in het begin zonder geld. En toch moest er iedere dag voor eten en drinken worden gezorgd. Dit is dan ook de oor zaak dat op grote schaal door de winkelier op de pof werd gegeven, 's Zaterdags als het loon in ontvangst was genomen, moest de schuld worden voldaan. Direct echter nadat de schuld was vol daan werd het nodige weer al ingeslagen op rekening van de volgende week, en aangezien de behoeften nu eenmaal groter waren dan waf men aan geld ter beschikking had, is het begrijpelijk, dat daardoor veel huismoeders hopeloos klem kwamen te zitten. Er waren zelfs heel wat gezinnen, waar het op zaterdag ontvangen loon tot de laatste cent moest worden uitgegeven, met als ge volg dat de komende week met zorg tegemoet werd gezien. Dan was er de lommerd, die even, even maar, wat opluchting kon geven. Nog een ietwat goed zondags pak of jas of horloge of trouwring, ja wat er maar voor in aanmerking kwam, werd dan als pandje naar de lommerd gebracht. De ambte naar van de Bank een oud uitziend heer met een kalotje op de kale schedel taxeerde de waarde van het pandje, of het gevraagde bedrag wel kon worden verstrekt. Ook ons gezin behoorde tot de klanten. HET was op een maandag, dat moeder zich genoodzaakt zag een pandje te maken, want elke maandag kwam de afgezant van de gereformeerde huisbaas de huurpen ningen innen. En zij had geen cent. Als pand had zij vaders zondagse jas uitver koren, met de bedoeling de jas voor de zaterdag avond weer terug te laten halen. Dat kon best zonder dat vader daar iets van bemerken zou. Zorgvuldig in een doek gepakt, werd mijn oudste zus met het pakje naar de Korte Vlamingstraat ge stuurd. Maar toen zij terugkwam, had zij wel de 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 14