ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
betrekking nu aan De Klerk toeviel na 20 jaar
Raad van Indië te zijn geweest, wel een ge
denkwaardige prestatie in het ongezonde Bata
via.
Dit directeur-generaalschap was niet alleen
de stijgbeugel naar de Landvoogdij, het was
bovendien een betrekking waarin de betrouw
baarheid van de bekleder wel zeer op de proef
werd gesteld. Tegen die beproeving waren
niet al deze functionarissen bestand gebleken.
Hem was toevertrouwd de zorg voor de koop
handel en de pakhuizen, voor de inkoop en
verkoop der goederen, voor het bevrachten der
schepen waarbij erop gelet moest worden dat
èn de Compagnie èn de zeeman niet te kort
werden gedaan, maar ,,aan ieder het zijne
werd gegeven" zoals dat heette.
De Klerk heeft zich als een eerlijk dienaar
der Compagnie gedragen al voegt de geschied
schrijver hieraan toe dat hij een matig winstje
toeliet aan de nijvere zeeman en andere die
naren der Compagnie, „wat meer dan billijk
is en niet kwalijk kan geduid worden in een
land waar men dagelijks bloot staat aan ziek
ten en dood en waar dan ook velen, in de
hoop fortuin te maken komen te smoren."
Reeds op 3 oktober 1777 stierf van Riems-
dijck en toen besteeg op 67-jarige leeftijd De
Klerk de troon van de Opperste Landvoogd
na van de laagste trap daarheen te zijn op
geklommen.
Hij had de generaalsdeur gevonden.
Wel deed deze hoge leeftijd hem somtijds
zeggen: „het is mosterd na de maaltijd."
OOK in deze laatste twee hem nog ge
geven jaren heeft De Klerk nog veel
en op de meest verschillende terreinen
tot stand gebracht.
De vele nog aan de inlander overgelaten
gronden op Java, waarvan de vruchten geheel
aan de inheemse vorsten toevielen werden on
der zijn bewind aan de vorsten onttrokken en
verkocht aan de opzittenden, die dan nog voor
hun produkten bij de Compagnie een gerede
koper vonden. Een begin eigenlijk van wat
later het cultuurstelsel zou heten dat een kwa
der naam kreeg dan het uit zijn opzet ver
diende en dat vele jaren grote baten voor het
moederland opleverde.
Met zijn krachtige steun werd door zijn
stiefzoon Radermacher in april 1778 het Bata-
visch Genootschap van Wetenschappen opge
richt (Tot nut van kunsten en wetenschappen
in het algemeen doch in het bijzonder ter be
vordering van de welvaart der oostersche
volksplantingen van de Staat der Verenigde
Nederlanden onder de zinspreuk „ten nutte
van het Algemeen") waarvan ik in 1928 de
viering van het 150-jarig bestaan mocht mee
maken o.a. door het bezoeken van een volken
kundige tentoonstelling waar ook een toen nog
niet zelfbeschikkende Papoea-familie te be
kijken en te ruiken was.
DE KLERK zou geen 18e eeuwse Neder
lander zijn geweest wanneer hij zich
ook niet had beziggehouden met de
godsdienst. Hiertoe was destijds te meer reden
door de deplorabele toestand der Kerk in
Indië.
Wel was van meet af de zorg der Compag
nie mede gericht geweest op de geestelijke be
hoeften der inlanders. Zowel op Ceylon als
te Batavia werden kweekscholen opgericht
waarvan de pupillen later hun verdere op
leiding tot herder en leraar konden voltooien
in het moederland. Langs welke wegen deze
opleiding moest geschieden, daarover konden
Synode en de Bewindhebbers het niet eens
worden.
De Maatschappij van Wetenschap te Haar
lem schreef een prijsvraag uit: „Welke zijn de
beste middelen om de ware en zuivere leer
van het Evangelie onder de bewoners der ko
loniën van de staat meer en meer te bevestigen
en in die landstreken voort te planten."
Bekroond werden de hierop ingekomen ant
woorden van, de latere professor P. Hofstede,
C. van Vollenhoven en J. van Nuys Klinken
berg, de eerste met goud, de beide anderen met
zilver. De Bewindhebbers zonden deze ant
woorden naar Batavia „om bericht en raad".
De Klerk had weinig vertrouwen in de uit-
86