Zeeuwse kroniek ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 AI. P. de Bruin Beveiligd bestaan DE Staten van Zeeland hebben indertijd aan de regering het voorstel gedaan, om de verdedi ging van den vooroever der calamiteuse pol ders voor rekening van het rijk te nemen; de kosten van onderhoud en verbetering der dijken en verdere waterkeeringen zouden dan ten laste der naaste belanghebbenden van de provincie blijven (brief van 14 november 1862)." Dit citaat kunnen we vinden in het Verslag der Staatscommissie omtrent de calamiteuze polders in Zeeland (1869), blz. 29. Het is mr. S. J. Fockema Andreae die hierop wijst in een artikel over de Bijdragenwet Deltawerken in „Land en water", no. 3 en in de bespreking van het proefschrift van mr. P. H. Gallé in „Waterschaps- belangen" van 15 juni 1963. Dit proefschrift met de allitererende titel „Beveiligd bestaan" behandelt: „Grondtrekken van het middeleeuwse waterstaatsrecht in Z.W. Nederland en hoofdlijnen van de geschiedenis van het dijksbeheer in dit gebied (1200-1963)". Gallé vraagt zich in zijn dissertatie af waar de suggestie, dat de staat alle vooroeverwerken tot zijn last zal nemen, wel vandaan mag zijn gekomen. Welnu, zegt Fockema Andreae: „Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben dit zelf in 1862 voorgesteld." Wij geloven met deze inleiding reeds voldoende ook het actueel belang van het werk van Gallé te hebben aangetoond. Bijdragenwet FOCKEMA ANDREAE gaat vooral in op de staatsrechtelijke inhoud van het boek van Gallé. Hij acht namelijk in dit werk helemaal niet aan getoond dat het algemeen belang een algemene bijdragenwet waterkeringen vereist. „Veeleer mag het tegendeel worden verondersteld; want de instelling van autonome lichamen met eigen belastinggebied moet er toch van uitgaan, dat taakvervulling uit eigen mid delen mogelijk is." In dit verband wordt dan ook de vervanging van de wet op de calamiteuze polders van 1870 geplaatst. In „Land en Water" wijst Fockema Andreae erop dat door deze wet een effectieve con centratie werd belet. De moeizame totstandkoming van Het Vrije van Sluis wordt hier als voorbeeld genomen. Wat nu te doen met de wet op de calamiteuze polders? Teruggrijpen op het verzoek door de Staten van Zee land in 1862 gedaan, waarbij de staat dus de zorg voor de vooroevers geheel tot zijn last zou nemen en de „droge" dijken aan de provincie en de waterschappen zou overlaten? Fockema Andreae laat de vraag in het midden. De algemene bijdragenwet staat op het ogenblik wel in de belangstelling, ook in historisch opzicht. Op 4 juli promoveerde de heer W. J. M. Maas te Rotter dam op het proefschrift: „De dijkwet van 1810; een algemene bijdragenwet in de Franse tijd". Wij zijn afgedwaald van ons doel: de bespreking van het werk van Gallé, waarop hij op 29 mei te Leiden tot doctor in de rechtsgeleerdheid promoveerde. De titel: „Beveiligd bestaan" zou te pretentieus zijn wij geloven namelijk niet dat zelfs de Deltawerken en bijdragenwetten een 100% veilig bestaan bieden wanneer niet duidelijk tot uiting kwam dat het hier gaat om een streven naar en een pogen tot een veilig bestaan te komen en wel door de eeuwen heen. Gallé heeft hier op twee aspecten de nadruk gelegd: 1. op de ontwikkeling van het heemrecht dijkrecht in de zeer ruime zin van het woord en 2. de geschiedenis van het dijksbeheer in het Deltagebied. Er zij aan toe gevoegd dat deze terreinen in rechtshistorisch opzicht moeilijk te begrenzen zijn. Het is een kwestie van accenten. W or dings geschiedenis WATERSCHAPSGESCHIEDENIS, historisch- geografische geschiedenis en bodemkunde hebben nauwe betrekkingen. Terecht is Gallé dan ook begonnen met een schets van het ontstaan van het Deltagebied. Door het werk van de bodemkundigen in onze provincie, kunnen we de ont wikkeling van de historische geografie zonder over drijving stormachtig noemen. De eilandentheorie van de Zeeuwse jurist Verheye van Citters, in 1799 voor het eerst verkondigd, vond nog een aanhanger in Beekman, die overigens grote verdiensten had op het gebied van het waterstaatsrecht en historische geogra fie. In het voetspoor van mevrouw Edelman-Vlam hebben de bodemdeskundigen een nieuw beeld van Zeeland in de vroege middeleeuwen ontworpen. Een scherp beeld van westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen in historisch-geografisch opzicht vinden we terug in het werk van mejuffrouw Gottschalk. De Gentse hoogleraar Verhulst heeft op haar werk aanvullingen en correcties aangebracht. Een leerling van hem, drs. C. Dekker, hoopt voor Zuid-Beveland te bewijzen, dat de opvat tingen van mevrouw Edelman-Vlam correcties behoe ven. Gallé heeft van hun werk een dankbaar gebruik gemaakt. Het is plezierig en nuttig dit bij elkaar en in verband terug te vinden. Bedijkingen DE strijd tegen het buitenwater krijgt bij Gallé het volle pond. Er wordt een overzicht gegeven vanaf het opwerpen van kleine dammen voor het jaar 1000 tot het ondernemen van be dijkingen (14e en 15e eeuw), die gezien de stand een groot waagstuk waren. „Maar daar stond tegenover, dat hoe meer risico's de feitelijke bedijkers moesten aanvaarden des te gunstiger de bedijkingsvoorwaarden waren, die de landsheer of de ambachtsheren hen stel den." Het was gewoonte vroeger vooral het accent te leggen, wat de Noordvlaamse kustvlakte betreft, op de landaanwinningswerken door kloosterlingen en leke- broeders. „Toch is uit recente onderzoekingen gebleken, dat de bedijkingswerkzaamheden verricht door de ker kelijke instellingen niet moeten worden overschat." Nieuwe bedijkingen hadden vooral ten doel nieuwe parochies of ambachten te vormen. Het aantrekken van bewoners werd aanlokkelijk gemaakt doordat be paalde verplichtingen aan de bedijkers werden ge steld (afstaan van grond voor het bouwen van een kerk etc.). Aangezien bij de bedijkingsuitgiften het 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 30