No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
In de periode 1878-1940 werd in de Ooster
se helde per jaar gemiddeld 50.000 kg ansjovis
gevangen, maar daarbij komen jaren voor
van 400.000 kg (1931), maar ook jaren waar
in slechts 500 kg (1903) ansjovis gevangen
werd, terwijl de geldelijke opbrengsten, welke
niet alleen afhankelijk zijn van de grootte van
de vangst, maar ook van de hoeveelheden an
sjovis van vorige jaren welke nog in depot zijn,
uiteenliepen van 600,tot 200.000,
Merkwaardig is, dat er in de eerste 10 jaar
van deze eeuw zoveel jaren met opmerkelijk
slechte ansjovisvangsten in de Oosterschelde
zijn geweest, zonder dat de Zuiderzee-vangsten
in die periode een dergelijk beeld vertoonden.
De ansjovis welke in Oosterschelde en Wad
denzee wordt gevangen is niet bestemd voor
directe consumptie, alhoewel vers gebakken
ansjovis een heel smakelijk hapje is. De ansjo
vis ontleent zijn faam aan het delicate aroma
dat zich geleidelijk ontwikkelt na inleggen in
sterke pekel. De verse ansjovis wordt daartoe
„geknipt", zoals de Bergse uitdrukking luidt,
hetgeen wil zeggen met de hand ontdaan van
de kop waaraan dan de meeste ingewanden
blijven hangen. Daarop wordt de ansjovis in
vaten met sterke pekel verpakt en kan zo ge
ruime tijd in de depots opgeslagen worden
zonder noemenswaard in kwaliteit achteruit te
gaan. Daardoor is het mogelijk aldus geconser
veerde ansjovis over grote afstanden te ver
voeren en ook om te speculeren in de ansjovis-
handel door af te wachten tot aantrekkelijke
prijzen gemaakt kunnen worden. Jarenlang
is er een speciale Ansjovis Verkoopvereni-
ging geweest, een organisatie van de veem
houders, terwijl de Ansjovis Controlevereni
ging waakte voor de kwaliteit van het aan
geboden produkt en daartoe certificaten en
waarmerken verstrekte. De feitelijke controle
op de kwaliteit werd in latere jaren aan Rijks
ambtenaren toevertrouwd en kort na de
tweede wereloorlog werd de vereniging op
geheven en de controle geheel in handen van
het rijk gesteld.
Inmiddels had de ansjovishandel veel aan
belangrijkheid ingeboet. Eerst had de afslui
ting van de Zuiderzee geleid tot sterk terug
lopen van de vangsten in het noorden, daarna
maakten de gebeurtenissen tijdens en na de
tweede wereldoorlog de belangrijkste afzet
gebieden in oostelijk Duitsland en Polen vrij
wel onbereikbaar voor het Nederlandse pro
dukt.
Onvis
ALLE vis welke geen ansjovis is, wordt
door de weervissers met een karakte
ristieke term als „onvis" aangeduid.
Van oudsher was de haring daarvan de be
langrijkste. Deze haring behoorde tot een stam
welke in het voorjaar naar de kust komt om
kuit te schieten. Hiervoor werd speciaal de
voormalige Zuiderzee uitverkoren waarin deze
haring veel verder doordrong dan de ansjovis.
Pas in het zuidelijk deel van de Zuiderzee
vond deze haring namelijk de lage zoutge
halten waarin de eieren zich voorspoedig tot
jonge haring kunnen ontwikkelen. In de
Oosterschelde vond deze voorjaarsharing, ter
plaatse beter als „Bergse panharing" bekend,
niet de voor de voortplanting noodzakelijke
lage zoutgehalten. De veronderstelling is niet
te gewaagd dat ze eigenlijk per vergissing de
Oosterschelde vond deze voorjaarsharing, ter
de Zuiderzee waren de vangsten aan haring
in de Oosterschelde onbeduidend, maar voor
de weervissers betekenden de haringvangsten
een extra bron van inkomsten en wel een vrij
stabiele bron, daar steeds vele jaarklassen tege
lijk werden gevangen en de schommelingen
van jaar tot jaar dus veel geringer waren dan
bij de zo grillige ansjovis. In de periode 1900-
1936 werd gemiddeld per jaar 16.000 kg ha
ring gevangen, die enkele duizenden guldens
opbrachten. Zeer overvloedig waren de ha
ringvangsten in de jaren 1894-1898 toen ge
middeld 139.000 kg per jaar gevangen werd
met een maximum in 1895 van 180.000 kg.
Van de overige vissoorten welke met de
weer bemachtigd worden dient vooral de rog
genoemd te worden, met in de vooroorlogse
periode een gemiddelde aanvoer van 7.600 kg
per jaar, voorts de geep, in jeugdige staat
109