ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
Domburgers minder ongenuanceerd dan wij
waren, maar zo'n moeilijk woord was bij ons
onder de dijk onbekend en wij lieten het weg,
voor ons waren jullie kortweg minder. Ons
gemeentelijk inzicht, dat naar Domburgers dus
met stenen en, in het seizoen, met suikerbieten
gesmeten moest worden als ze over de grens
durfden te komen, heb ik ten volle gedeeld,
hier kan geen verwijt mij treffen. Toen ik later
zelf enig gevoel voor genuanceerdheid ont
wikkelde en ik me ging afvragen, of wellicht
een hoogstenkele inwoner van Domburg (zo
als jouw welgeschapen zuster Jo bijvoorbeeld)
niet verdiende om gestenigd te worden, heeft
het conflict tussen dit ontluikend pacifisme en
de heiligheid der vete me nog veel gewetens-
strijd gekost.
Ik denk echter eerder aan het feit, dat mijn
zeven aan indrukken zo vette jaren me zoveel
maatstaven voor het volwassen leven hebben
meegegeven, dat ik me tóch meer Zeeuw dan
Brabander ben gaan voelen. Letterlijk was
dat al zo, doordat ik nog tientallen jaren later
alle afstanden met WestkapelleDomburg
moest vergelijken. Alle afstanden moest ik
door de maatstaf 6,4 delen om te kunnen be
seffen, hoe ver iets nu eigenlijk was. Als ik
toen van Den Haag naar Leiden fietste, fietste
ik eigenlijk 3 X Westkappel—Domburg.
Toen ik voor het eerst van Schiphol naar
Batavia moest vliegen, leek me dat onmogelijk
ver tótdat ik begrepen had, dat 't toch
maar 2265 X WestkappelDomburg be
tekende, met wat extra doorzetten moest
het dus kunnen lukken en inderdaad heb ik
toen de boekhandels in Batavia bereikt ook.
Maar ook figuurlijk bleven veel van de
toen opgedane maatstaven gelden. Van al
mijn boeken over vliegen heet datgene, waar
ik het meest aan hecht „De Zee en de Over
kant", in gedachte aan de zee langs onze
dijk en de overkant van het juist zichtbare
tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog
onbereikbare België. In termen van zee en
overkant ben ik levenslang blijven denken als
't ging om menselijk wagen en streven, om
het bereiken van idealen, om vrijwillig risico
nemen, om uitzichten die tot inzichten moes
ten worden. En ook latere boeken hadden
altijd te maken met het leven in een zee-land,
ik heb geen beter beeld van alle mensen
leven leren kennen dan dat van het Zeeuwse
leven in een grensgebied tussen de altijd be
dreigde aardse veiligheid en de Eeuwigheid.
Zo zou ik nog heel wat voorbeelden kunnen
noemen en ik geef er me rekenschap van,
dat die alle in één richting wijzen: op het al
genoemde verschil tussen ons. Jij was een
Zeeuw onder de Zeeuwen, ik was vooral: in
Zeeland. Voor mij is Zeeland niet in de eerste
plaats het land van de Zeeuwen geworden
maar vooral landschap gebleven, beeld,
symbool, spiegel voor de eigen ziel dus voor
al. En dat duidt op een groter verschil tussen
ons dan dat tussen een jeugd mét, en een
jeugd zónder Grote Heren.
OVERIGENS had je gelijk: de eiland
aristocratie speelde op Westkappel
geen rol. Die werd nooit een punt voor
me. Mede daarom waarschijnlijk ben ik niet
geneigd om ver mee te gaan met je bezwaren
tegen die niet meer in de oude vorm be
staande heersende klasse. Ik denk wel, dat je
terecht spreekt van haar „naïeve onwetend
heid van wat toch onder haar neus gebeurde",
maar ik denk ook, dat ze die droevige kort
zichtigheid gemeen had met haar dienstbaren
en overigens alle andere rangen en standen in
hetzij Domburg, hetzij Westkappel, hetzij op
aarde. Ik denk, dat je critiek op die mensen
niet zozeer de eertijdse aristocratie als wel de
mens van alle tijden in al zijn verschijningen
verdient te treffen. Naar mijn gevoel hadden
de Grote Heren last van een gezichtsbedrog
en de kleine mannetjes van een ander.
Misschien dwingt jouw aard je om eerder het
gelijk te zien van de massa's op de Places de
la Concorde dezer wereld, en dwingt de mijne
mij, om eerder sympathie te voelen voor de
Marie Antoinettes op het schavot in hun
midden. Hoe dat ook zij: dat de ruige juichers
rond het afgesneden hoofd van de weduwe
Capet een groter gelijk hadden dan de leeg-
138