147 No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT zijn. Het feit alleen, dat hier economie en cultuur, even verwant van substantie als olie en water, rustig in één huis wonen, zegt reeds alles. Was hier een reëel cultureel leven, dan was het allang uit het tijdschrift gebarsten en geëmancipeerd. De gedachte hieraan is ver moedelijk nog nimmer in het hoofd onzer dierbare Zeeuwse cultuur opgekomen. In tegendeel, ze vlijt haar bleke hoofdje tegen de brede economische borst en profiteert zo'n beetje van zijn bescherming, ze parasiteert er misschien zelfs wat op en brengt het aldus niet verder dan historische curiosa, her inneringen; waarbij o.a. ondergetekende een der collaborateursrollen vervult; alles goed en wel en zeer liefelijk jegens de vele lezers, die hiervan genieten, maar het is uitsluitend een achteruitblik, de cultuur zit hier in het achter uitje. In merkwaardige tegenstelling tot de economie c.a., die hier wel degelijk vóóruit blikt, zij staat aan het stuur en dirigeert de boot. Deze situatie is van een zuivere symbo liek: hier een levende materie met allerlei vernieuwingsperspectieven, rijk aan creatieve mogelijkheden, in volle actie, daarginder een vegeteren op de dood in de pot van het ver leden. Men heeft me wel eens gezegd: het ETI heeft in het tijdschrift, door zijn secretaris, te veel invloed. Dit is een volkomen onge rechtvaardigde aanval. Men heeft hier nu eenmaal te maken met het harde en onver- wringbare feit, dat de economie hier wel voedingsbodem, perspectieven, klankbodem, responsen, noodzakelijkheden, levenskracht, milieu voor haar activiteiten heeft en de cultuur niét. De crux zit hier niet in de samen stelling van de redactie, ze zit in de samen stelling van het publiek. Laat ik even con creet mogen worden en mijn eigen geval nemen: wie zou er luisteren, als ik hier iets anders ventileerde dan de historische curiosa en anecdoten, hoogstens af en toe vergezeld van een vriendelijk rijmwerkje, die men hier van me gewend is? Heus niet de meest im portante van mijn bezigheden en ze liggen me ook niet het naast aan het hart. Wanneer ik hier mijn eigenlijkste gezicht toonde, wan neer ik het waagde, hier iets te laten merken van wat me het diepste beroert: dat grote stromen, waarover ik het zo even had, wan neer ik zou trachten iets van de dingen, waar voor enige Nederlandse tijdschriften me gast vrijheid verlenen, hier te publiceren, er zou geen weerklank zijn. Hoogstens zou ik af en toe een protest tegen mijn profanaties en wat dies meer zij, in ontvangst mogen nemen. Mijn voornaamste, mijn eigenlijke werk gaat enkele excepties natuurlijk uitgezonderd volkomen langs het Zeeuwse publiek heen. De lezers van dit werk, de verzamelaars die van me kopen, het zijn slechts bij hoge uitzonde ring Zeeuwen. Die historische gerichtheid van de redactie is haar fout niet, het is het enige culturele terreintje waar ze ademen kan. De klankbodem is hier bepalend, de klankbodem die nu eenmaal niet anders geven kan dan ze heeft. Waarom kon Eduard Flipse eerst tot zijn recht komen nadat hij Zeeland had ver laten? Waarom zien we nooit poëzie van Hans Warren in het tijdschrift? Altijd weer moet het antwoord zijn: waar is hiervoor de klankbodem? Het zou wel eens een aardige enquête kunnen opleveren, de geëmigreerde Zeeuwen-cultuurdragers in den lande er zijn er genoeg af te vragen, hoe ze zouden staan tegenover een herplaatsing in hun oude gewest. HET is wel eens niet prettig, deze machte loosheid te ervaren, maar men leert wel erin te berusten. Hier raak ik aan een tweetal woorden in Verburgs résumé, dat me even extra raakte, omdat het woorden zijn, die me bij een of ander zelf-onderzoek ook wel eens hebben aangestaard, de woorden: „onverschillige cultuurdragers". Is het dan geen onverschilligheid van me, die me vrijwel zonder omzien except dan die historische arabesken af en toe mijn gang doet gaan, n'importe wat dat nu aan mijn geboorteland dat me waarachtig toch wel ter harte gaat af of toé doet? Neen, het is een wel bewuste keuze, na een paar jaar aarzelingen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 19