De ombudsman - een uitdaging
149
No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
„Zeg, kent U de ombudsman?" zo begint
een (vervolg-) artikel in De Rotterdammer
van 19 oktober j.l. Niet alleen dus de zoge
naamde vakpers, maar ook de krant houdt
zich bezig met het instituut van ombudsman.
In de Skandinavische landen kent men deze
beschermheer van de burger tegen ambte
lijke willekeur al
enige tijd. Het is
misschien niet toe- Rond
vallig, dat juist De griffie en secretarie
Rotterdammer met door
een aantal inte- mr.L.A.v.Splunder
ressante artikelen
over de ombuds
man is gekomen. Burgemeester en wethou
ders van Rotterdam hebben kort geleden de
raad immers het voorstel gedaan een eigen
gemeentelijke ombudsman (daar raadscom-
missaris genoemd) in het leven te roepen.
Blijkens dit voorstel en de daarbij beho
rende ontwerp-verordening moet deze stap
van burgemeester en wethouders gezien
worden in het kader van „rechtsbescher
ming tegen de gemeentelijke overheid".
Om alle misverstand te voorkomen: wat
Rotterdam op het oog heeft is iets anders
dan wat de Skandinavische ombudsman be
tekent. De laatste kan bij elke overheids
dienst klachten van burgers onderzoeken.
De Rotterdamse raadscommissaris (deze ti
tel is misschien nog wel voor verbetering
vatbaar) mag zich alleen maar bezighou
den met klachten e.d., die zich in de ge
meentelijke sector voordoen.
Prof. mr. C. H. F. Polak uit Leiden heeft
voor het instituut van gemeentelijk ombuds
man onlangs een lans gebroken Hij zou
graag zien, dat de gemeenten hier het ini
tiatief namen, waardoor kostbare ervaring
opgedaan zou kunnen worden ten aanzien
van het nut van een dergelijke figuur in ons
bestuursstelsel. De allergrootste gemeenten,
zo stelt prof. Polak, hebben misschien al
werk genoeg voor een eigen ombudsman;
de kleinere gemeenten zouden kringen kun
nen vormen; het is immers aantrekkelijker
zelf dat instituut op te zetten, dan dat de
wetgever op dit gebied iets gaat voorschrij
ven.
Dit enthousiasme is echter niet algemeen.
Prof. dr. G. A. van Poelje heeft in „Be
stuurswetenschappen" van september j.l.
een artikel geschreven, dat de korte maar
duidelijke titel „Anti-ombudsman" draagt.
Hij vraagt zich af, of het indertijd door de
commissie-de Monchy voorbereide wetsont-
werp-Odol (onrechtmatige daad van open
bare lichamen), het „zusje" van de onlangs
in het staatsblad verschenen wet BAB (be
roep administratieve beschikkingen), niet
opnieuw aan de orde moet komen. De
schrijver wijst dan op het gezag van de
commissie-de Monchy, dat dan zou staan
tegenover het gezag van de Hoge Raad.
Ons hoogste rechtscollege stond namelijk
afwijzend tegenover de invoering van het
Odol-ontwerp.
Deze redenering is bij nadere beschou
wing niet erg overtuigend. Hoe bekwaam de
leden van de commissie ook mogen zijn: zij
hebben geen gezag, dat vergelijkbaar is
met dat van de Hoge Raad. Misschien lo
pen er in Nederland nog wel juristen rond,
die knapper zijn dan de leden van de Hoge
Raad, maar is het dan wel juist hier „ge
zag" (van de deskundigheid) tevenover het
gezag (voortvloeiend uit Grondwet en or
ganieke wetgeving) te stellen? En boven
dien: niet alleen de Hoge Raad, maar ook
de regering voelde voor het Odol-ontwerp
niet veel.
De Dr. Wiardi Beckmanstichting heeft
onlangs ook een studie aan de ombudsman
gewijd. „Betere bescherming tegen de over
heid. Ook Nederland een ombudsman", zo