No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
In vergelijking met de landelijke cijfers zijn
de ramingen voor Zeeland veeleer aan de
lage dan aan de hoge kant, doch overigens
zeer bruikbaar als uitgangspunt van de be
raadslagingen over de te treffen maatregelen
voor een ook in de toekomst gewaarborgde
watervoorziening.
In hoeverre Nederland in staat is de be
nodigde hoeveelheden water binnen zijn gren
zen te winnen is een vraag welke zich hier niet
laat beantwoorden. Hierop zal eerst een af
doend antwoord kunnen worden gegeven na
dat een volledige inventarisatie van al onze
waterbronnen heeft plaats gehad en maat
regelen zijn getroffen voor het beheer en
veiligstellen van deze bronnen.
Voor de provincie Zeeland verklap ik geen
geheim indien ik zeg dat binnen haar grenzen
vooralsnog geen bronnen aanwezig zijn waar
uit de geraamde hoeveelheden volledig kunnen
worden gewonnen, integendeel. Reeds nu moet
reeds bijna 50 van het water van buiten
onze grenzen komen.
Hoe kan waterproduktie in Zeeland
worden opgevoerd
DE mogelijkheden tot het opvoeren van
de waterproduktie ten dienste van
Zeelands behoefte zijn mijns inziens
de volgende:
averder benutten van zoet grondwater in
enkele duinstreken in Zeeland;
b. benutten van zoet grondwater van de
Brabantse wal;
c. aanvoeren van water uit de Randstad
Holland;
d. importeren van water van Belgische wa
terleidingbedrijven (Nationale Maatschap
pij, Stad Antwerpen, Stad Gent en Tussen
gemeentelijke Maatschappij der Vlaande
ren voor Waterbedeling).
Deze vier mogelijkheden zijn voor de
Zeeuwse behoefte aanvullingen van min of
meer beperkte aard als gevolg van de af
hankelijkheid van derden of de beperktheid
van de bron waaruit wordt geput. Ondanks
deze begrenzingen dienen deze mogelijkheden
zeer zeker te worden aangewend.
De provincie Zeeland zal echter niet kunnen
volstaan met deze aanvullende voorzieningen.
Zonder aarzeling moet worden overgegaan tot
het ontwikkelen van waterleidingswerken in
grote stijl, welke naar hun aard vatbaar zijn
voor aanpassing aan de gewenste industriële
ontwikkeling en daartoe ook voldoende ex
pansief zijn te achten. Zo enigszins mogelijk
moeten binnen de provincie meerdere bronnen
worden gevonden waaruit het water kan wor
den geput, teneinde te voorkomen dat Zeeland
geheel afhankelijk wordt van produktiemidde-
len buiten haar grenzen, zelfs voor wat de
drinkwatervoorziening betreft.
Als mogelijkheden dienen zich aan:
1. het opvangen van zoet oppervlaktewater
in spaarbekkens;
2. het ontzilten van brak grondwater;
3. het ontzilten van brak oppervlaktewater
(polderwater, Veerse meer, Zeeuwse meer).
Er is overigens twijfel gerezen over de
vraag of deze „meren" wel zullen ver
zoeten en zo ja, binnen welke termijn.
Vanzelfsprekend mag de financiële kant
van het probleem niet worden veronacht
zaamd, doch de nieuwste ontwikkelingen,
vooral op het gebied van de ontzilting van
brak water, geven voldoende perspectief voor
een ook op dit punt aanvaardbare oplossing.
Door een doelmatige koppeling van al deze
waterwinningsmiddelen zal een efficiënte en
bedrijfszekere watervoorziening verzekerd
zijn.
Een verdere uitbouw van de coöperatieve
gedachte bij de watervoorziening is ook voor
Zeeland een gebiedende eis. Landelijk gezien
heeft er reeds ten dele een bundeling van
activiteiten van de waterleidingbedrijven
plaats gevonden.
Zij omvat:
a. samenwerking in laboratoria, waar voor
131