Domburg en Westkappel als decor
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
Enige tijd geleden legde de ex-Westkappelaar, thans Amsterdammer, auteur en
wereldvlieger-in-ruste, A. Viruly, onze redactie de vraag voor, of er misschien
enige muziek kon zitten in een briefwisseling VirulyVan Schagen. Hij achtte
de mogelijkheid niet uitgesloten, dat daarbij wel eens een leerzaam stukje antago
nisme DomburgWestkappel voor de dag kon komen. Hetgeen aanleiding gaf
tot het wisselen van enige hoffelijkheden tussen de beide candidaat-partners,
welke van Amsterdamse zijde eindigde met het zinnetje: „Het spijt mij, dat er
dan tóch goeds uit Domburg kan komen. Dit ontzet mijn levensbeschouwing.
In het „Handelsblad" moest ik ook al fraais over je lezen naar aanleiding van
Veere. Soms vermoed ik, dat je een uit Westkapelle ondergeschoven kind geweest
bent." Wij drukken de daarop gevolgde twee brieven hieronder af.
Van Schagen aan Viruly, d.d. 14 september 1963:
IN bezit van je brief van den 4en: ja, het
is misschien wel goed, eens te praten. Zie
dat met niet minder genoegen tegemoet
dan je suikerbieten en straatklinkers! Maar ik
kan onmogelijk zolang mijn mond houden.
Vandaar alvast het navolgende.
Je hebt niet zo ver misgeschoten met je
conjectuur alleen, zoals je weet, is de re
aliteit altijd nog iets onverwachtser van
kronkelingen dan de fantasie en zo is het, dat
mijn Westkappelaarschap geenszins onder
tafel is tot stand gebracht, maar open en
bloot erboven: ik heb, zij het dan voor slechts
12/-2 altijd nog een vermeldenswaard
percentage Westkappels bloed, vanwege
mijn overgrootvader van vaderskant, Kees,
die van Westkappel kwam. Hij was een on
vervalste, van het lange slag. Heb je de lange
Verstrate gekend, de aardappelkoopman met
de Caesarenkop, een Romeinse munt waardig?
Wel, van dat soort was hij. Alleen droeg deze
Caesar polkahaar. Waarbovenop een hoge
„tunne", lichtvaardig achterop den kop. Een
toren van een vent, constant in „de kromme
'outers", wat hem in zijn goede humeur ove
rigens geenszins hinderde. Ik ben nog steeds
zeer fier op dien reusachtigen voorvader, die
er niet onder te krijgen was. Hij was getrouwd
met Sanne Frederiks, één van de vele kinderen
van Johan Christiaan Frederiks, in Napoleons
tijd en een poos daarna: gemeentesecretaris,
rentmeester, notaris en boer te Oostkappel.
Sanne was een frank en pront wuuf, die ik
voor mijn letterminnende inslag gecrediteerd
houd ook zij schreef versjes en was ge
abonneerd op wat toen gold als de pers der
verlichting, voorwaar geen normale trekken
voor een Oostkappelse timmermanshuisvrouw.
Tussen haakjes, nu ik dit zo schrijf, zullen we
afspreken, niét mee te doen aan de tegen
woordig zo courante hebbelijkheid om te
spreken van Oostkapelle en Westkapelle, met
134