137 No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT IK zou nog heel lang kunnen dóórgaan over die tijd van mijn eerste tien levensjaren de jaren, die, naar men zegt, zo levens bepalend zijn ze lagen nog vrijwel gaaf in die oude sfeer; eerst in 1914 kwam de echte kink in de kabel, al had het al een tijd ge rommeld; was de grote spoorwegstaking niet van 1903? Ik was toen al twaalf; geen won der dan ook, dat ik over die tijd niet uit gepraat raken kan. Maar ik ga dan nu toch eens niet verder; je kent nu, althans enigszins, de gronden, waarop mijn herinneringsbeelden gegroeid staan. Misschien zou je van jouw kant iets dergelijks kunnen doen? Het zou zeker interessant zijn. Viruly aan Van Sc hagen, d.d. 3 oktober 1963: IK weet niet, of je brief van 14 september ooit in een Zeeuws of ander tijdschrift ge drukt zal worden. Ook als dat zo is, zal die toch nimmer een geboeider lezer vinden dan mij. Niels Holgersson kreeg op een vlie gende gans veel te zien, maar de ene ganze- veder, waarmee jij schreef, opende mij nog wijder vergezichten dan er voor Niels op de hele gans open gingen. Zo zag ik mezelf ineens duidelijk zitten op een Westkappelse zeedijk, dijk en jongen in een al lang voorbije vorm. In je brief noem je hem het burgemeesterszoontje uit Holland (hoewel hij uit Breda gekomen was). Die omschrijving beledigde me een beetje omdat ik er een dubbele afstandsname in las, maar eigenlijk had je er een soort van gelijk mee: ik hoorde niet écht bij Zeeland. Niet zoals jij. Jij was en bent een echte Walcheraar, en als je met je artistieke gaven van jezelf daarbij óók nog een meeslepende sierzeeuw ge maakt hebt, mag dat een extra voordeel heten voor allen, mezelf inbegrepen, die door de jaren heen je werk zijn blijven lezen. Die jongen aan die dijk was echter in Zeeland maar een immigrant en hij werd er al gauw weer een emigrant. Hij heeft maar zeven jaren op dat dorp geleefd en als jij als Domburger thans hoffelijk over Westkappel schrijft als over „een ruigte die we hier niet kenden" en over een met bazaltblokken verwant karakter, moet ik direct vaststellen, dat ruigte noch bazalt mij ooit gekenmerkt heeft. Dat kun jij me echter wel allerminst ver wijten want je hebt er zelf gedeeltelijk schuld aan. Want als jij niet al te vroeg een literaire idealist was geweest en zodoende in de winkel van je vader niet de Hoge Literatuur had ge bracht, had ik die daar nimmer kunnen ont dekken en kopen, en dan zou ik in die zeven jaren best veel ruiger en bazaltiger hebben kunnen worden. Neen echter! Door die boe- kenvoorraad ben ik telkens naar die winkel gezogen; als ik daarheen vanuit ons bar- barenreservaat de 6,4 km afstand affietste, fietste ik naar een telkens weer beminder paradijs. Pas een jaar of veertig later heb ik geleerd, dat jij het bent geweest, die in die tijd je vader heeft aangepraat, dat zelfs Badgasten voor Hoger Leven toegankelijk zouden kun nen blijken, zodat het dus aan jou te wijten is geweest, dat daar ter verkoop naast emmer tjes, schopjes en scheepjes ook van Eeden, Ta- gore of Annie Salomons stonden. Die hebben me veel weekgeld gekost. En daarna veel van de tijd, waarin ik ruiger Westkappelaar had kunnen worden met Pier of Jan van Louw van Kees of Tine van Kee van Bram. Maar ja jouw Frederik, Rabindranath of Annie hadden niets met ruigte of bazalt te maken en met hén en de hunnen heeft die jongen op die dijk uur na uur moeten door brengen. Geef je daar rekenschap van, beken ruiterlijk je mede-schuld en geef toe, dat jij wel 't minst aan de burgemeesterszoon moogt verwijten, dat hij zich in onvoldoende mate tot jutter ontwikkeld heeft. Toch zou ik niet willen, dat je mij té veel als outsider-zeeuw blijft beschouwen en de invloed van Westkappel op mijn leven zou onderschatten. Ik spreek nu niet in de eerste plaats over mijn levenswandel als twaalfjarige, waaruit ook toen reeds mijn loyaliteit tot mijn dorp overtuigend bleek zoals bijvoorbeeld door mijn strict Westkappelse houding ten aanzien van Domburgers. Jij schrijft nu, dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 9