STRAO-RUDERS David Benteijn toevertrouwt, dat Bram Góoij- sen helemaal geen Góoijsen is, maar een Stan- daert. Nu weet de boer geen enkel bezwaar meer aan te voeren, behalve dan dat hij al neen gezegd heeft. Ook voor een Cadzandse boer blijkt het mogelijk, op zijn woord terug te komen. Daardoor is het de toeschouwer gegeven in het vierde tafereel getuige te zijn van een ouderwetse „trouwfêeste met de ka- trielje". Het stuk dankt zijn charme goeddeels aan de levensechte schildering van de West-Zeeuws- Vlaamse gemeenschap van voor een halve eeuw of iets langer. „Zyn d'r 'ier nog passa giers voor Potjes of Kezand?" roept de con ducteur van de BreskensMaldegem, als hij het café-tramstation verlaat. De roep is zo echt als het uniform dat deze tram-employé draagt. De zaal lacht. Even waarachtig is Knoetel, de kermisklant met zijn „makronkasse". De uitbeelding van typen, de weergave van verdwenen toestan den is zo realistisch, dat ouderen hun jeugd herkennen, dat jongeren de verhalen van hun grootouders uitgebeeld zien. Het gevoel van echtheid wordt nog versterkt door de zuiver heid van de dialecten: het Cadzands, het grensdialect, gesproken ten zuiden van St. Kruis, Aardenburg en Sluis en het Oost vlaams uit het Land van Waes. Er is bij de opvoering van „Jaontje" op het toneel van het Ledeltheater bitter weinig, dat niet-echt of gekunsteld is. Met geringe over drijving kan men constateren: De opvoeren- den spelen niet, zij zijn - zichzelf! In elk tafereel wordt gezongen. En ook ge danst wordt er, de quadrille bijvoorbeeld. Het is niet de oude hofdans, maar een boerse ver bastering ervan. Vele jaren geleden heeft Cor Schijve dans en muziek van de Cadzandse quadrille opgetekend. In 1946 trok Schijve met zijn dansgroep naar Den Haag, waar bij wijze van attentie voor de actie „Hulp aan de Scheldemonden" onder meer de „Katrielje" werd gedanst. Wie deze dans heeft zien uit voeren is voorgoed genezen van de waan, dat boers en elegant niet samengaan. Hij kijkt bo vendien zijn ogen uit op de oude kostuums en op de mensen, die in deze kleding zo won derlijk volmaakt passen. Geen gezelschap dan dat van de heer Schijve kan „Jaontje", met zijn zangschole van Sinte Pier, zijn quadrille en zijn striep, zo kundig en geestdriftig voor het voetlicht brengen. Het geheim van het succes schuilt in de veelvul dige samenwerking van de schrijver en een deel van de spelers en in het streek-eigene van het stuk. Een verhaal, dat in Italië heet te spelen, kan doorregen zijn met veel fraais over blauwe luchten, amandelbomen, cipres sen en chianti, zonder dat het daardoor een waarmerk van echtheid verwerft. Het stuk van Schijve is zó streek-echt en streek-gebon- den, dat het ternauwernood in Zeeland boven de Schelde, laat staan buiten deze provincie de spontane bijval zou genieten, die het in het Oostburgse Ledeltheater keer op keer deel achtig werd. Er is geen reden dit tragisch te noemen. Veeleer is het verblijdend, dat men regionaal nog iets van en voor zichzelf kan bezitten. Auteur en vertolkers: gelukgewenst met dit West-Zeeuws-Vlaamse zangspel, in letterlijke zin een milde West Side Story! Zij plasschen en wasschen de koten. Hun poo ten gaan klapperen bij 't dapperen door 't water- geklater. De hoeven beproeven het vochtige zand Zo tekende Jacobus Bellamy de Schouwse Strao. Destijds waren het de ploegpaarden die, gekamd, geborsteld en met kunstig bewerkte vlechten op maandag vóór Vasten avond de zee in gedreven werden. Een rijvereniging houdt, met gezadelde paarden en ruiters in rijkostuum, de herinnering aan het Strao-feest nog levend. Foto Wim Riemens 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 14