De oudste Belijdenis
van
Hans
de
Ries
drs. J. Bakker
IN het Rijksarchief te Middelburg berust het origineel van de
oudste geloofsbelijdenis van de doopsgezinde leraar Hans de
Ries, gedateerd 7 april 1578 en opgesteld tijdens zijn verblijf
in de stadsgevangenis 's-Gravensteen 1).
De Ries werd in 1553 te Antwerpen geboren. Hier is hij boekhouder
geweest bij een Italiaans koopman en werd daarom ook wel
Hans Cassier 2) genoemd. Na zijn overgang tot de hervorming
werd hij proponent 3) bij de Gereformeerden. Hun gewoonte om
de hagepreken gewapend bij te wonen, achtte hij echter in strijd
met het evangelie, dat hij meer zag als navolging van Christus.
Het gelijknamige werk van Thomas van Kempen is later zijn meest
geliefde boek geworden.
De Dopers wonnen zijn sympathie omdat ze afkerig waren van
gewapend verzet. Hij sloot zich evenwel niet aan bij de doperse
groepen te Antwerpen. Waarschijnlijk waren ze te streng. De
Dopers streefden het te hoge ideaal van de gemeente zonder vlek
of rimpel na, en De Ries toonde zich altijd afkerig van alle drijven
bij de toepassing der doperse regels van ban en mijding om hun gemeente zuiver te houden.
Door handelsrelaties schijnt hij in aanraking gekomen te zijn met de doopsgezinde Waterlanders in
Noord-Holland, die een broederschap vormden met gemeenten in Friesland en Duitsland en veel ge
matigder waren dan de zuidelijke Dopers. Omstreeks 1575 werd De Ries te De Rijp gedoopt en verbleef
nadien korte tijd te Aken, waar hij door de inquisitie achtervolgd werd.
Begin 1577 was hij terug in Antwerpen, waar zijn vriend Hans Bret op de brandstapel stierf. Zelf redde
De Ries het vege lijf door een snelle vlucht, geholpen door een buidel goudstukken van zijn patroon.
Eenmaal werd hij in een dorp buiten Antwerpen gearresteerd, doch door de gerechtsdienaars vrijgelaten
op het kloeke verweer: „Wij vluchten niet uit vrees voor ons leven, maar om jullie te bewaren voor
zonde. Doch hier zijn wij, handel met ons naar goeddunken, wij zijn getroost"
Later werd De Ries voorganger te Alkmaar, waar hij bevriend was met Coornhert, die ketterse sympa
thieën had en vergeefs een christendom boven alle verdeeldheid nastreefde, maar enige tijd succes
had bij De Ries 5).
In Middelburg waren er reeds vóór 1536 Dopers, en na 1550 werd hun aanhang groter. Elders in Zeeland
kwamen ze ook voor; in 1579 werd De Ries in West-Souburg gesignaleerd.
De Dopers hadden meer te lijden gehad van de Spaanse inquisitie dan de andere aanhangers der
hervorming; het getal hunner martelaren was veel groter dan dat der Gereformeerden.
Nadat het Calvinisme vanuit het Zuiden zich in de Noordelijke Nederlanden had gevestigd, kregen
de Dopers nieuwe vervolgingen, zij het minder bloedige, te verduren. De reformatorische Nederlanden
duldden deze sekten niet langer sedert de doperse woelingen in Amsterdam en Munster, en nadien
werden de „stillen in de lande", zoals de Doopsgezinden van Menno Simons genoemd werden, over
één kam geschoren met een klein aantal doperse rebellen van de dertiger jaren der 16e eeuw.
De Dopers in Middelburg maakten ook zware tijden door. De winkels der doperse neringdoenden
werden gesloten, o.a. omdat zij de gewapende dienst op de wallen weigerden om de stad tegen mo
gelijke aanvallen der Spanjaarden te beveiligen 6). De invloed van Willem van Oranje zelf was nodig
om de poortersrechten der doperse minderheid te herstellen 7). Oranje doorzag scherper dan de calvi
nistische leiders veelal lief was, dat de Dopers, die landelijk zijn militaire operaties geldelijk steunden,
van werkelijk anarchistische ideeën gespeend waren.
Voor de rechter
DE aanhouding van De Ries was ook te danken aan de calvinistische antipathie tegen de Dopers.
De beschuldigingen van gereformeerde zijde ingebracht, luidden, dat hij 's nachts „vermaningen"
hield en voorts onwettige huwelijken sloot.
De Dopers noemden hun kerkdiensten gemeenlijk vermaningen, naar de opwekking tot heilige levens-
17