X *3^ ^S>Xv rfi.-»
>v^ *fr^> A* -wVuV V.w
•s' L iv-.-' ij.-' -Vt.f-.^-,vv i^v- t'>- - 1 ,wvvv **-•
t - ~-x *- -—' t?-' ^;r
J-" >;^4- ~vV<-T- - r^V",.^ VM *-V^ W.K^.r-> ~W~ -
,vhW o"w» 1,.^ v
^,-'-r-""-.^ ff.» H—4 ---
.^- -V.' cT";;-
j^-, ->»-« «*w u»"> wtr^.'.«- /'*->>-
^-'-'•'^V^ .\W- 0 K ■-
J,*»- -J>,» »-.U_ **W inT'-'A »*^V~
-~o+- sr^"&\.e€> <<*»-"^ xA1*»*
uip».*^ ^S) <"*i
- 4» - K^W,«*f.J H^-"»-T V
y;T-
.a A-.--.- i*r X. F 4
- -,v, -j_ Hulf *M«A #»--y". -- "»-->
vS* *r*- ~-w w c
^>V- »r*>
3> «S
<pvV /- t
""^w-
w%.V/9vU'
rCC- v%
fc,-- -
w f 2^
f
.,„- NA - d*" v- -V-
<w, - I A""' .«'vS'>-
ZX>- :i Ml «f"3
,-rV-" ><?-^-\«>;«-
Mf »t l>A "f^ <4.^
ts. V?-
tK. 1 "A!' £Y-i. ?'- lt*-s /AN>
«- 1
Transcriptie
De transcriptie van het laatste gedeelte der belijdenis luidt: ,,Welcke dit mijn gheloove ende leere, so het mijn heeren mij
versoecken, eyschen ende begeren, ick bere(i)dt ben met des Heeren hulpe tot Sijns Naems prijs ende eere, ende tot
stichtinghe mijnes evennaesten openbaerlijcken voor de gansche werelt met des Heeren Woort te verantwoorden midts goede
ordene ende schriftelijcken handel, dwelck ick ock noyt gehweygert, maer in den Name des Heeren dickwils ghepresenferf
hebbe, ende des versocht sijnde noch presentere"
Onderschreven bij mij Hans de Rijck, dienaer der ghementen Christi, die
men ock noemt die Waterlanders oft Franickers, alsnu ghevanghen om die
leere der goddelijcker waerheyt binnen Middelborch in Zeelandt op 's Graven
steen, op den 7en April anno (15)78".
wandel, en sloten zelf hun huwelijken om boete
predikaties van vijandige predikanten te ontgaan.
Het kerkelijk huwelijk gold toen veelal tevens voor
het burgerlijke.
Bij zijn voorgeleiding wendde De Ries koopman
schap voor op de vraag van de baljuw, wat hij in
Middelburg deed. Toen dit door de baljuw als een
verzinsel ontzenuwd was, beriep De Ries zich op
de „rechtvaardige Rechter", wiens Woord hij had
gepredikt en voor wie de gesloten echtverbinte
nissen geldig waren, maar kreeg ten antwoord:
„Wij zijn ook rechters", en werd ingesloten.
De Ries kreeg op zijn verzoek toestemming zijn
geloof schriftelijk te verdedigen, en reeds de 7e
april voltooide hij de belijdenis.
Zijn zaak kwam voor op 7, 10 en 19 april. Volgens
een door De Ries zelf opgesteld verslag 8), namen
de rechters gedurende de procedure een onwel
willende houding tegen hem aan. De vervolging
tegen de „leraar van een nieuwe ongehoorde
sekte, die men niet behoorde te dulden", heette
te zijn ingesteld „in naam des konings", doch het
gezag van Filips II werd sedert 1574 hoogstens nog
in naam erkend. De procureur eiste criminele be
straffing om de ketter uit Zeeland te kunnen ver
bannen. De verdediger Mr. Jacob Vos werd her
haaldelijk het woord ontnomen, ook toen bleek
dat hij door het Hof van Holland tot de balie
was toegelaten, en later volgde zelfs zijn arrestatie.
Toen De Ries de verdediging van zijn geloof be
gon, werd er tegenin geroepen en hem het zwijgen
opgelegd. De baljuw merkte bij die gelegenheid
schamper op dat hij een leugenprofeet was, maar
De Ries meende, „dat haer Godts Woort te horen
moylijck was". De schriftelijke inzage van zowel de
punten van beschuldiging als de belastende ge
tuigenverklaringen van „vier calvinistische broe
ders" werd hem geweigerd. Hij werd in strenge
afzondering gehouden en mocht zijn vrouw niet
schrijven.
In weerwil van dit alles trad De Ries vrijmoedig op.
Hij vermaande het volk in en buiten de rechtszaal
uit Gods Woord, een verbod van de „diefleider"
negerend. De stadhouder voegde hij toe: „hij soude
18