Eeuw" tot gevolg gehad. In het begin de beeldenstorm althans wees bepaald niet in die richting
leek het er niet op, maar de vaders, die een bepaalde ontwikkeling in gang zetten en er richting aan
geven, hebben nu eenmaal nimmer tijd voor de muze, maar hun zonen en kleinzonen hebben met de
vruchten van de harde arbeid der vaders in hef bijzonder de kunst bevorderd. Dit verschijnsel vindt u
in de hele wereldgeschiedenis terug. In de wat roerige tijden, die hef begin van iedere structuurver
andering kenmerken, lijkt er voor de kunst geen plaats meer te zijn, maar na één of twee generaties
blijkt de Kunst haar plaats in de samenleving steviger dan ooit te bezetten. Wellicht is dit wel een
wonder, maar dan een wonder op termijn. Het is nu er in Zeeland ingrijpende veranderingen in de
economische structuur aan de gang zijn, derhalve nauwelijks verontrustend te noemen, dat de Muze niet
nadrukkelijk op de voorgrond treedt.
Daar staat dan wel tegenover, dat nochtans met de Muze en dit in tegenstelling met vroegere eeuwen
wel degelijk reeds rekening wordt gehouden. Middelburg moge dan zijn verdere ontwikkeling van
het Sloe-project een nogal economische aangelegenheid verwachten, maar nu reeds, nog vóór deze
ontwikkeling in gang is gezet, verrijst er in Middelburg een schouwburg en bovendien zal er straks een
voortreffelijke tentoonstellingsruimte ter beschikking komen.
In Terneuzen, waar een belangrijke economische ontwikkeling bezig is zich te voltrekken, gaat men ook
een cultureel centrum bouwen.
Geen econoom, noch planoloog, zal het nu nog wagen te adviseren om alleen maar fabrieken te bouwen,
zonder daarbij gelijktijdig de noodzaak van scholenschouwburgen, concertzalen, musea etc. etc aan
te tonen. Laten wij ons over deze ontwikkeling verheugen en niet een klaagzang aanheffen over een
ondergeschiktheid van de kunst aan de economie. Deze grootheden zijn nu eenmaal zo wezenlijk ver
schillend, dat zij niet met elkaar te vergelijken zijn. Wonneer dan nochtans de economie de kunst stimu
leert, dan verheug ik mij daar slechts over.
Uit de zoveel breder geworden instelling van de economen, krijg ik echter wel de indruk, dat de eco
nomie de 19e eeuw definitief achter zich heeft gelaten. Ik zou zo oprecht graag willen, dat ook de
Kunst nu eens eindelijk de drempel naar de 20e eeuw gaat overschrijden.
Juist in uw „Elegie van de miskende kunst" vind ik steeds weer opnieuw aanwijzingen, dat ook voor u
de Kunst niet alleen „een aparte wereld" maar zelfs „een wereld apart" is. Maar deze Muze leeft in
een schijnwereld vol pretenties. Zij is een oude Victoriaanse dame geworden, zij het bepaald niet meer
preuts, maar toch wat schrikachtig om zo maar met iedereen om te gaan en daarom prefereert zij
toch maar het haar toegewijde co teriet je. Zij blijft maar liever thuis bouderen in haar boudoir, dat
zij als haar ivoren toren beschouwt. Zij wil echt wel voor iedereen wat betekenen, maar het is helaas niet
iedereen gegeven haar te begrijpen. Het zijn dan ook de pluimstrijkers in het boudoir, waarmede zij
zich omgeeft en die onderling in een verwoede struggle for high life" verwikkeld zijn die zich
de weinige uitverkorenen wanen.
Haar klok is stil blijven staan en haar gebruiken eveneens. Onze geplogenheden rond hef concert-bezoek,
het toneelbezoek en het tentoonstellingsbezoek zijn in 100 jaar niet veranderd. De drukkende wijdings
volle sfeer, die in onze kunsttempels heerst, is immers slechts aantrekkelijk voor de ingewijden.
U klaagt nu wel over gebrek aan respons en u betreurt de uitermate schrale voedingsbodem, die hier
en elders aanwezig zou zijn. U vraagt zich echter, naar mijn mening, te weinig af, wat de oorzaak
is van deze euvelen. Integendeel, u helpt mee het ergste euvel in stand te houden, door nu teleurgesteld
terug te keren naar de ivoren toren. Het is juist die 19e eeuwse ivoren toren, die de belangstelling
voor de kunst tot een statussymbool heeft gemaakt. De economen zijn ervan doordrongen, dat de mens
meer nodig heeft dan dagelijkse arbeid en diensvolgens „brood op de plank". De overheid heeft
vergeleken met vóór de 2e wereldoorlog heel veel geld over voor de bevordering van kunst en
cultuur en toch valt er nauwelijks een merkbare verbetering in de belangstelling voor de Kunst vast
te stellen.
Het lid der tweede kamer Joan Willems heeft bij de behandeling van de begroting van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen van 27 november 1963, de volgende trieste uitspraak gedaan: „Wij slagen
er niet in, laten wij ons dit welbewust zijn, om de kunst vat te doen krijgen op bredere lagen van de
bevolking". Inderdaad, laten wij ons dit wel bewust zijn. En laten wij ons eerlijk afvragen, of de kunst
in haar ivoren foren, met een cordon van hovelingen om haar heen deze bredere lagen echt wel de
kans geeft om tot haar door te dringen. Dit is maar één aspect van de zaak, want de afwerende
houding van de Muze is niet het enige euvel.
Wat, zo moeten wij ons afvragen, doen wij in feite voor deze bredere lagen, die, nu Mohammed niet
tof de berg komt, zelf moeten trachten door te dringen tot deze versterkte vesting.
Want, dit is eigenlijk waf u wilt, wanneer u over gebrek aan respons klaagt. Die z.g. bredere lagen
moeten nu maar eens over de brug komen. Afgezien van het feit, dat u bezig bent de bewijslast af
te wentelen op hen, die u moet trachten te bereiken en niet omgekeerd, worden deze bredere lagen
vrijwel onvoorbereid losgelaten op de besteding van hun steeds toenemende vrije tijd. Het is juist in
deze vrije tijd, dat de actieve en passieve kunstbeoefening, zo'n uitermate belangrijke rol kan vervullen.
Vergelijk in Zeeland alleen maar bijvoorbeeld de posten op de Provinciale begroting van 1953 en 1964. Dan blijkt het oor
spronkelijke bedrag met 4 vermenigvuldigd te zijn.
23