gehad, dat hebben schoolkinderen van nature, al zet
je ze aan de Noordpool.
Van die wanhopige verveling zul je niet zo afweten,
dat was meer uit een latere periode, een paar jaar na
de school, toen ik tijdenlang eerst met het laatste
trammetje naar huis kon. Ik weet niet, of je weet,
hoe dat was, moederziel alleen met dat rammelende,
snokkerende, schokkerende ding door de sinistere duis
ternissen van het in wilde regenvlagen verzuipende
Walcheren te zwoegen en daar was je dan toch wel
een goed uur mooi mee. Ik heb in dien tijd Dickens
leren lezen - dezelfde lugubere situaties vaak; daarom
deed hij het zo goed met den neus op de letters bij
het ogenbedervend schamele olielampje, zo heb ik me
deel na deel door zijn brijbergen doorgezet er zijn
passages, in David Copperfield b.v., die nóg dat
peteroliegeurtje bij zich hebben.
Boerenhaat. Weetjenog, hoe het stonk 's ochtends als
je de eerste was in de dan nog ijskoude, lege rook-
afdeling van den vorigen avond, een belegen, donker
groene rotstank van hun gemene sigaren. Weetjenog
het zinloze stampen en hossen en lallen van de lave
loze lummels op het vieze, bekotste en bespogen houten
tramvloertje en het ritornel dat ze onafgebroken
dóórbrulden was nóg viezer, met Annetje en Liesje?
dat was wat anders dan het lied van schijn en wezen;
ik had toen al een lief ding gegeven als ik de kleine
Johannes eens een uurtje had mogen laten meerijden
op dezen Calvinistischen volksbodem. Weetjenog, hoe
ze je Donderdags zonder boe of ba, op z'n boer-
koekkoeks van ik doe wat ik wil, de manden met
eiers onder je klapbankje konden schuiven op het
achterbalkon en weet je, hoe de dominee van ABC-
kerke, de ogen gepast en waardig ten Hemel gericht,
aldus eens midden in zo'n mand is gestapt? Weet je
misschien ook, hoe ikzelf eens een keer, toen een snelle
geest het bankje achter me had opgeklapt, in zo'n
mand ben gaan zitten en hoe mooi ik toen, op juri
dische gronden want de vlegel had natuurlijk weer
niets gevraagd alle schadevergoedingsclaims van me
af kon houden, trouw gesteund door de acclamatie
der vrienden? Dominee kwam er niét zo af.
Weetjenog, hoe verwachtingsvol kuis en lief de meisjes
naar je kijken konden soms en hoe verachtelijk en koud
en kattig óók wel eens? Weetjenog de conducteurs, de
bleke dienstklopper Egbert, die naar Canada verdween,
het vervelende grapjasje X, de aardige, rustige, dege
lijke Roose, de stayer, die je dan ook jaren later als
inspecteur mocht terugvinden, en weetje Corre nog, de
loslippige, rauwe, royale Corre met de rooie snorren,
één en al protest en revolutie en kritiek, zó van de
Vlissingse waterkant weggelopen, weetje ook, hoe we
eens halverwege Zoutelande pas ontdekten, dat we
Corre per ongeluk in Meliskerke bij zijn biertje of
was het in een propagandaredevoering? hadden
achtergelaten en hoe we toen met veel vijven en zessen
weer terugmoesten om hem op te halen en hoe huizen
hoog er toen gedonderd is? Weetjenog, hoe het geluid
van de conducteurs-tetters kon flakkeren in den wind
als het stormde, ergens héél achteraan soms, dat waren
nog eens „seinen in den nacht"! Weet je de machinisten
nog, de dikke stabiele die op tijd reed en de magere
labiele die soms op zijn humeur reed en dan storm
den we door de landouwen en soms op de kolen-
premie; dan sprongen we wel eens uit het vehikel en
hielden het een tijdje lopende bij voor de variatie.
Heb je ook wel eens helpen duwen bij het rangeren,
met als beloning de rest van de reis bovenop de lading
van het achterste goederenwagonnetje, een beetje een
winderige positie wel, maar met een vorstelijk gezicht
op de Valkenisser duinen? Weet je ook nog het enigs
zins bijterig figuurtje van dien kleinen Directeur op
zijn Koudekerkse perron en de stereotiepe disharmonie,
aan dat beeld verbonden? Als er ooit en ergens gebrek
aan begrip geheerst heeft tussen twee partijen wat
moeten we vervelend geweest zijn. En eigenlijk was
het toch alleen maar een verlegen man.
Maar kom, er moet zo zachtjes aan een morele punt
aan deze onbarmhartige verwarringen gedraaid wor
den. Het is niet zo moeilijk. Want waarom verwarmen
deze historiën me het hart zo hoezeer we te eige
ner tijd en plaatse toch mogen hebben gefoeterd? Is
het niet, omdat de wereld toen toch wel zo aangenaam
losser, zo veel naïever in mekaar zat dan in deze
perfect gereglementeerde, gemechaniseerde, dichtgeplak
te tijden? Hadden we toen al wel c.a.o.'s? Een SER in
elk geval niet en Joden martelen en uitroeien, ambts
halve op strikt principiële gronden, deden we ook nog
niet; die hadden hun meneer-Elout nog niet gevonden.
Zeker, Armenië hadden we toen al wel achter den rug,
maar dat was het half-beschaafde Midden-Oosten, dat
nog zo geen weet had van geestelijke hygiëne, niet?
Daar „hadden we niet mee te maken" gehad. Neen,
het was toen bepaald veel kleuriger, aardiger, gemoe
delijker, minder gehaast leven dan in de huidige ge
stroomlijnde samenleving; maakte dat niet vele erger
nissen en discomfort goed? We worden bleker, suffer,
onpersoonlijker, nu de confectie regeert en alle risico
ontmand ligt. Kun je begrijpen, dat ik me onlangs
maar eens op een anarchistenblaadje geabonneerd heb
om te zien, of ze daar soms een recept hebben om uit
die overmaat van wikkels los te komen? Kun je be
grijpen, dat het me als een oase aandeed gister, toen
onverhoeds de volledige Domburgse reinigingsdienst
stokte, omdat, naar iedereen wist, de ooievaar daar op
het dak zat? Zie, zoiets praesteert Domburg toch nog
op den huidigen dag; kan Westkappel zoiets óók wel?
Maar ja, het blijven hoge excepties, zulke verademin
gen, terwijl vroeger het hele leven zo was. Kun je
begrijpen, waarom ik zo graag in België ben? Waarom
de „loose-of-jointedness", waarvan ze daar, minstens
zo goed als de Engelsman, het genie bezitten, me zo'n
deugd doet? Heimwee, broeder, heimwee naar dien tijd,
dat er altijd wel ergens iets niet klopte, dat er altijd
wel ergens een schroefje los zat, waar wat aan te be
leven viel. Heimwee naar de kinderlijke chaotiek van
ons oude trammetje. Morbide? Wel, genees me dan!
Je hebt een kans. Want alwéér: jouw wereld was de
mijne niet. Als ik me niet vergis, woonde je aan den
anderen kant van dat zorgvuldig afgesloten blijvende
deurtje, dat ons het opdrommende, lawaaiige vul
gus af moest houden van het serene domein der
eerste klasse. Wie weet, wat voor edele, stille gezichten
daar achter dat deurtje zijn aanschouwd, wat voor
ruime perspectieven ik snak naar een aristokra-
tischer visie dan de mijne is er trouwens wel ver
schil tussen anarchie en aristokratie? red me dan en
wijs me den weg uit mijn doolhoven! Ik zie het met
spanning tegemoet.
Domburg, november 1963
3