Tussenvormen van Zeeaster Parapluutjesmos in „bloei" bloeiers in de volgende zomer. Deze planten wor den dan dus meer dan tweejarig. Dit verschijnsel beperkt zich evenwel niet tot die planten, die wor den afgevreten; het komt ook in andere delen van de Westgeul voor. AANGEZIEN de Dienst der Domeinen, die de eerste jaren het beheer over de polder en het natuurreservaat had, ook belangstelling bleek te hebben voor de botanische ontwikkeling in het reservaat bracht ik op verzoek van deze Dienst regelmatig rapport uit over de toestand daarvan en werd daartoe de vegetatie jaarlijks op verschil lende tijden geïnventariseerd. De 71 soorten van 1956 werden uitgebreid tot 92 in 1957 en tot 123 soorten in 1958. Daaronder waren ook al enkele zeldzame of fraaie soorten zoals Fijn Goudscherm Bupleurum tenuissimum L.), waarvan een rijke groeiplaats bij de kwelplaats aan de Wevelswaal- dijk en een minder rijke op het terrein ten zuiden van de Savoyaardsweg werd gevonden. Duizend- guldenkruid (Centaurium minus Moench.) en Fraai Duizendguldenkruid Centaurium pulchellum (S.W.) Druce) groeiden over grote oppervlakte in veel exemplaren en plaatselijk werden ook planten van de Slipbladige Ooievaarsbek (Geranium dissectum L.) gevonden. In het laatstgenoemde jaar werd ook een onder zoek naar de in het reservaat voorkomende wieren en mossen ingesteld. Aangezien de determinering daarvan specialisatie vraagt, verkreeg ik daartoe de hulp van deskundigen. Zo werden door mej. dr. J. Th. Koster van het Rijksherbarium een zestal Groenwieren gedetermineerd, n.l. Zeesla (U/va /ac- tuca L.), Darmwier Enteromorpha prolifera J. Ag.), benevens Percursaria percursa (Ag.) Rosenv.; Rhi- zoclonium riparium (Roth.) Harv.; Ulothrix subflac- cida, Wille, en Vaucheria dichotoma (L.) Ag. f. ma riner Hauck., van welk laatste viertal geen Neder landse naam bekend is. Bovendien werden meer dere niet nader gedetermineerde Blauwwieren en Kiezelwieren aangetroffen. De mossen werden gedetermineerd door de heren Th. Reijnders en zijn broer W. V. Reijnders. Eerst genoemde is verbonden aan het R.I.V.O.N. van het Staatsbosbeheer. Er werd een twaalftal soorten verzameld, waaronder vijf Korstmossen, o.a. Leer- mos, Steenkorstmos en Groen Bekermos; één thal- leus Levermos, n.l. Parapluutjesmos, (Marchantia polymorpha L.) en zes Bladmossen, waarbij Zilver mos, Fijn Laddermos en Purpersteeltje, (Ceratodon purpureus). Het Parapluutjesmos en het Purper steeltje verdienen voor het reservaat een afzonder lijke vermelding. Het eerstgenoemde groeit op vochtige plaatsen zeer dicht opeen, waarbij de thallusbladen in grote plakkaten op en over elkaar groeien. De bovenzijde vertoont een netvormige nervatuur, de onderzijde is met rijen wortelschub ben bezet. Door de afstervende plakkaten en het 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 9