Kamperen op eigen terrein Ergens las ik: „Kamperen is een individualistische be zigheid en wordt dan ook bij voorkeur alleen of in klein gezelschap beleefd." Inderdaad, dat was in een werkje van vóór de tweede wereldoorlog! Sedertdien heeft het kamperen zich van een individuele natuur- belevenis ontwikkeld tot wat men „sociaal toerisme" is gaan noemen. Deze stormachtige ontwikkeling bracht voor de overheid de noodzaak mede tot een regelend optreden. In sommige provincies heeft dit geresulteerd in een provinciale kampeerverordening. Het bestuur van de provincie Zeeland heeft zich evenwel steeds op het standpunt ge steld, dat op dit terrein aan een gemeentelijke regeling de voorkeur moet worden gegeven. Het liet zich, bij het be palen van zijn stand punt, leiden door de overweging dat een pro vinciale kampeerveror dening, waarvan boven dien de uitvoering vrij wel geheel aan de gemeentebesturen zou moeten worden overgelaten, inbreuk zou maken op de zelf werkzaamheid en de eigen verantwoordelijkheid der gemeentebesturen. Een zodanige inbreuk zou, naar de mening van gedeputeerde staten van Zeeland, in ons staatsbestel alleen verantwoord zijn, indien duidelijk zou blijken, dat de gemeentelijke overheden nalatig zijn of tekort schieten in het stellen van de noodzake lijke regelen. De daarvoor in aanmerking komende Zeeuwse gemeenten bezitten echter kampeerverorde- ningen die de toets der kritiek kunnen doorstaan. Bij het ontwerpen van deze strafverordeningen hebben de gemeentebesturen veelal een dankbaar gebruik ge maakt van het te dezer zake door de Nederlandse Kampeerraad aanbevolen model. Naast andere voor delen heeft deze werkwijze een zeer gewenste, ver gaande uniformiteit bewerkstelligd. De kampeerverordening stelt zowel het kamperen als het geven van gelegenheid tot kamperen afhankelijk van een door burgemeester en wethouders al dan niet voorwaardelijk te verlenen vergunning. Dit verbod is echter niet van toepassing verklaard op o.m. „het kamperen en het plaatsen of hebben van tenten op eigen terrein door de rechthebbende, de leden van zijn gezin, zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad". Per definitie is dan nog bepaald, dat onder „rechthebbende" moet worden verstaan: „hij, die over enig terrein krachtens enig zakelijk of per soonlijk recht de beschikking heeft." De praktijk heeft de laatste jaren aangetoond, dat evenaangehaalde vrijstellingsbepaling te ruim is ge redigeerd. Op basis van deze vrijstellingsbepaling wer den en worden overal in het land stukjes grond van zeer beperkte afmetingen als „privé-kampeerterreinen" te koop aangeboden. Natuurlijk is, en dan vooral in de recreatiegebieden, een zodanig handelen een voor de eigenaren-verkopers zeer lucratieve bezigheid. De grond is schaars en de behoefte aan kampeergelegen- heden is uiteraard groot. Twee factoren die tezamen de prijzen van recreatiegronden opdrijven. Nog kwa lijker is evenwel, dat de te ruim geredigeerde vrij stellingsbepaling een „snipperverkaveling" in het terrein vaak zichtbaar door een veelheid van palen, hekken, prikkeldraad en andere versperringen in de hand werkt, waardoor de planologisch verantwoorde ontwikkeling van de recreatiegebieden wordt ge frustreerd. Deze frustratie behoeft uiteraard zelfs niet tot de eigenlijke recreatiegebieden beperkt te blijven. Immers, om een beroep op de vrijstellingsbepaling te kunnen doen is het geenszins noodzakelijk, dat het „eigen terrein" van de „rechthebbende" ingevolge een planologische maatregel een recreatieve bestemming is toegedacht. Het is de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond A.N.W.B. die de aandacht van de gemeentebesturen heeft gevraagd voor de gevaren die dreigen bij een ongewijzigde handhaving van een tot het hierboven gesignaleerde misbruik aanleiding gevende vrijstellings bepaling. Inderdaad moet in dit verband van „misbruik" worden gesproken. Immers, bij het creëren van de vrijstelling van het kampeerverbod voor de „recht hebbende" met betrekking tot zijn „eigen terrein" heeft zeker nooit de bedoeling voorgezeten de deur open te zetten voor de praktijken waarvoor zij een basis blijkt te leveren; praktijken welke een zodanige schade aan het algemeen belang kunnen toebrengen, dat zij, met een beroep op datzelfde algemeen belang, dienen te worden voorkomen. Een aantal gemeentebesturen heeft dan ook de hier boven gewraakte vrijstellingsbepaling, overeenkomstig de daartoe door de Nederlandse Kampeerraad gedane suggestie, vervangen of overweegt zulks te doen door een van beperktere strekking, luidende: „Het kampeerverbod is niet van toepassing op hem, die kampeert op een terrein, waarvan hij rechthebbende is en hetwelk als onbebouwde aanhorigheid deel uitmaakt van een wettig ge bouwde woning, waarvan hij eveneens recht hebbende is, noch op de leden van zijn gezin en zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad," Het laat zich aanzien dat een beperking van de onder havige vrijstelling van het kampeerverbod in boven bedoelde zin betekenend kan bijdragen tot het voor komen van noodlottige „snipperverkavelingen". Uiteraard blijft het ook in dit verband noodzakelijk, dat tijdig de nodige stedebouwkundige maatregelen worden vastgesteld en dat deze onverkort worden ge handhaafd. Rond griffie en secretarie door W. Peters 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 23