geeft van zucht naar het profijt van het toerisme,
hoewel hij de keiharde, kapitalistische mentaliteit,
die hieruit spreekt, (zie zijn artikel le alinea boven)
dan niet kwalijk neemt. Ze heeft zelfs bijzonder
positieve aspecten (o.a. sociaal gezien en in de
E.E.G.). Zo ziet hij de landbouwer die wil ver
dienen uit deze nota naar voren komen. Maar er
komt mijns inziens uit de gehele nota geen land
bouwer als zodanig naar voren. Laat staan een
landbouwer die zich zoals wordt voorgesteld op
de recreatie werpt. De nota is een overzicht van
een ontwikkeling, waarbij op problemen en moge
lijkheden voor de landbouw en de gehele platte
landsbevolking, dus ook niet-landbouwers, wordt
ingegaan (blz. 8 en 9 onder d).
Wij zijn dus in ieder geval met deze nota niet de
romantische kant opgegaan, laten we dat con
stateren. Het verwijt van het bedrijven van roman
tiek duikt voor de Landbouw met een grote L steeds
weer in de pers op. Het verbaast onze beoordelaar
dat de Z.L.M.-nota door een zo positieve aanvaar
ding van de recreant, die anders is, wordt geken
merkt, want de relatie is in het verleden niet zeer
vriendelijk geweest. Boer en dorpeling stonden
wantrouwend en negatief tegenover de vakantie
ganger en de periode waarin zich dit afspeelde is
nog maar juist verleden tijd geworden. Hier klopt
mijns inziens iets niet. Daargelaten dat er noch in
de Westhoek op Schouwen noch in West Zeeuwsch-
Vlaanderen of b.v. in het terzijde gelegen en or
thodoxe Tholen mij dergelijke ervaringen bekend
zijn, spreekt de schrijver dan niet over de tijd van
vóór de tweede wereldoorlog? En hoe te verklaren
dat die vakantieganger wie of waar men hem
ontmoet steeds naar Zeeland terug wil of terug
keert en opgeeft van de omgang met de Zeeuwse
mens?
En nu nog over het (zogeheten) ijveren van de
commissie om zoveel mogelijk wegen te wijzen
teneinde van het toerisme te kunnen profiteren.
Het spijt me, maar ik vind dit een gekleurde zin.
Heel nuchter beschouwd is de situatie zo, dat de
vakantiegangers staan te dringen om ruimte en
onderdak. Men komt daarbij „vanzelf" op de erven
en gronden van landbouw en waterschappen. (Zie
ook het rapport inzake dijkrecreatie aangeboden
aan gedeputeerde staten van Zeeland). In die land
bouw ook al heeft Zeeland de naam is niet
overal en alles florissant. Er zijn structurele en an
dere zwakke punten. Het blijkt een der stands
organisaties steeds meer dat bepaalde van zijn
leden zich voor de mogelijkheden om de recreatie
sector ten dienste te staan interesseren. Hier en
daar stapt men er reeds in. Uiteraard zitten aan
dit nieuwe vak waarvoor men niet specifiek is op
geleid allerlei haken en ogen. De nota wil daarom
een overzicht geven van het vraagstuk, een ana
lyse zijn van allerlei voorkomende problematiek
en enige richtlijnen geven voor diegenen die er
mee te maken hebben of mee te maken willen
hebben. Er wordt gewezen op de mogelijkheden
die het toerisme kan bieden. Meer niet, minder
ook niet. Dat een en ander niet te rooskleurig is
voorgesteld, gezien de twee voorbeelden van ex
ploitatie-opzetten in de bijlagen, zou de auteur dan
als realistisch moeten waarderen, in stede van
zijn kritische benadering. In ieder geval valt dit
mijns inziens niet onder zijn kwalificatie „ijveren".
Wie is het meeste Zeloot?
Een van de grootste bezwaren tegen de instelling
van de nota van de zijde van drs. Schermer is dat
juist de Zeeuwse Landbouw Mij. er niet tegen
op komt dat het recreatiebedrijf grond kost. Hij
heeft sterk de indruk dat de termen „slechte kwa
liteit van de bodem" en „marginaal agrarisch be
drijf" in het hele betoog loze kreten zijn en dat men
adviseert: verdien zoveel mogelijk, ook als het land
bouwgrond kost. Individueel, wordt gezegd, is dit
niet kwalijk te nemen, maar van een Z.L.M.-commis
sie verwacht men een doorwrocht betoog met een
visie op de toekomst van de landbouw in Zeeland
en in Nederland. Het is mogelijk dat buiten eigen
agrarische kring te weinig bekend is dat de vol
komenheid van de Zeeuwse landbouw een mythe is,
evenals de legendes van allemaal akkerbouw en
allemaal grote bedrijven. Welhaast triomfantelijk
constateert de auteur dat er niet eens een kaartje
van die gronden met minder goede kwaliteit bij de
nota is. Hij suggereert daarmee kennelijk (denk
ook aan de loze kreten) dat die er niet eens zijn.
En nu moet ik wel gaan twijfelen aan zijn des
kundigheid. Is er dan geen bodemkaart van Ne
derland? Toegegeven nog dat men er voor out
siders naar had kunnen verwijzen. Maar heeft men
dan geen weet van karrevelden, van inlagen, van
moergronden, van de grote oppervlakte verdro
gende gronden en alles wat aan de „zelfkant" van
dat verzamelbegrip „Zeeuwse landbouw" zijn kwij
nend bestaan rekt? Zijn er inmiddels in dit Zeeland
niet meer dan 100 aanmeldingen voor de beëindi
gingsregeling van het Ontwikkelings- en Sanerings
fonds? En zelfs wanneer iemand goede grond op
persoonlijke overwegingen en aan de hand van
een verantwoorde opzet in het recreatiebedrijf zou
wensen te brengen, om welke redenen zou zijn
organisatie zich daartegen moeten keren, wanneer
zij daarover advies zou hebben uit te brengen?
Zouden dan niet velen klaar staan om haar be
houdzucht en gebrek aan dynamiek voor te hou
den? Natuurlijk ziet men in landbouwkringen liever
de beste grond voor de agrarische produktie be
houden en de mindere grond voor andere doel
einden aangewend: dat is niet alleen een agra
risch belang, maar evenzeer een nationaal-econo-
misch belang. Het is zelfs een uitgangspunt van het
verdrag van Rome, namelijk dat daar de produktie
moet geschieden, waar zij economisch het meest
verantwoord is. De commissie heeft dit bezwaar
wel degelijk gezien; zij noemt het in de nota op
verschillende plaatsen en liefst vier maal (blz. 8,
hoofdstuk IV, blz. 24, blz. 25). Waarom dan het
gehele betoog? We hebben de indruk dat de heer
Schermer twee zaken over één kam scheert, name
lijk uitverkoop van gronden en het geven van een
andere bestemming. De meer genuanceerde lezer
zal beseffen dat deze zaken elkaar niet behoeven,
en meestal ook niet plegen te dekken. Het zal
mijns inziens verder altijd nuttig zijn na te gaan
of er bij recreatiebestemming niet een alternatief
is dat uit een oogpunt van grondkeuze, gezien de
124