kwaliteit, de voorkeur verdient. Men make zich hieromtrent echter niet altijd illusies, omdat vaak de ligging van het terrein de bepalende faktor uit maakt. Drs. Schermer is het eens met de afwijzing in de nota van het gemengde landbouw-recreatiebedrijf, doch hij betreurt dat men pensionhouden op agra rische bedrijven niet ook heeft afgewezen, want zegt hij, in de moderne ontwikkeling is er geen plaats voor toeristen op het agrarisch erf. Voor opgesteld zij, dat de nota kennelijk bij pension- houden eerst gedacht heeft aan de plattelands- bevolking-niet-landbouwers. (blz. 8 d, le zin). De commissie wijst ook op de aan te voeren bezwaren. Haar alternatief is mijns inziens het pleidooi voor het toestaan van een zomerwoning, leder moet dan zelf maar uitmaken of hij daar voor voelt of er wat in ziet. Ik zie echter niet in dat dit landbouw- technisch een bezwaar zou moeten vormen. Uit hoofde van contact tussen stad en platteland (pu blic relations) valt er veel voor te zeggen. De fei telijke situatie is zo dat er pension wordt geboden en het ware struisvogelpolitiek daaraan voorbij te gaan. Hierbij komt ook de begeleiding, die b.v. de Bond van Plattelandsvrouwen geeft via haar cur sussen voor plattelandsvrouwen. De kreet dat het niet logisch is eerst de vrouw van het landwerk te bevrijden en haar dan weer met pensionhouden te belasten, doet mij weinig. De vrouw van tegen woordig is zo mondig dat zij met haar gezin wel uit zal maken of zij „werkt" of niet. In Nederland zal zij dit met jonge of schoolgaande kinderen in het algemeen niet verkiezen. Maar ik kan mij voor stellen dat zij, die er wel wat bij wil en kan doen, de voorkeur geeft aan bezigheid aan en om huis, in plaats van in industrie of op kantoor. Ik moge met het weerspreken van deze saillante kanttekeningen van onze geachte opponent vol staan. Het gaat uiteindelijk niet om een weerleg ging alinea voor alinea: dit zou de onleesbaarheid al te zeer bevorderen. Het doet mij genoegen dat de kritiek zo gering is ten aanzien van de plano logische opmerkingen. Blijkbaar zat daar niet veel in, terwijl de commissie juist hier zeer fris van leer trok. Ten slotte doet het mij ook deugd dat de bespre king duidelijk deed uitkomen dat de dynamiek in deze publikatie van een meer dan een eeuw oude organisatie niet heeft ontbroken. Dat lijkt mij altijd beter dan andersom. Ons maatschappelijk leven wordt beheerst door specialismen, die aan de algemene verstaanbaarheid in de weg staan, zich daardoor aan openbare controle kunnen onttrekken en soms in blinde vlekken ontaarden, namelijk daar waar het kennis monopolie zich de overbodigheid van het woord en wederwoord permitteert. In nummer 3 van het Zeeuws Tijdschrift is Drs. F. Schermer uit de planologische kazematten naar buiten getreden met een intelligent essay over de controverse landbouw en recreatie. Ir. M. A. Geuze heeft in een direct betoog het standpunt van de Z.L.M.-commissie gestaafd en daarmee de discussie opengebroken. Het ware wenselijk dat het niet bij woorden zal blijven. Bij een zo belangrijke zaak, die economie en aangezicht van Zeeland's toekomst bepaalt, moeten de beleidsnoties voortdurend worden getoetst. Het is om deze reden dat wij Drs. D. H. Franssens, secretaris van de Commissie Planologie van het Landbouwschap, hebben gevraagd een fundamentele kritiek te geven. Zijn notities over de betekenis van de gebruikte woorden en begrippen, de semantiek, over de vloeiende strijd om het bestaan geconfronteerd met de noodzaak van bestemmingen als momentopnamen, over het eerstgeboorterecht van landschap of bedrijf, zijn het overdenken en het blijven overdenken meer dan waard. Als Franssens aan het woord is geweest behoeft de discussie nog niet gesloten te zijn. 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 13