Z.L.M. en
recreatie
commentaar op
een bespreking
door
drs D. H. Franssens
„Panta rhei, alles vloeit". Dat zijn de eerste woorden van de bespreking
door drs. Schermer van de nota „Landbouw en Recreatie" van de Zeeuwse
Landbouw Maatschappij1). Het viel me dan ook op, dat hij verder over
vloeien niet spreekt; hij introduceert veranderen als een soort synoniem
en werkt daarmee verder. Toen ik werd uitgenodigd de discussie over
het Z.L.M.-rapport voort te zetten in de vorm van een commentaar op de
bespreking van Schermer, ben ik over deze verwisseling van woorden
verder gaan nadenken. Waarom deze afbuiging van het uitgangspunt?
Is die essentieel voor het verdere betoog? Beïnvloedt zij de conclusies, de
staart waarin volgens het gezegde het venijn zou kunnen zitten?
Overigens, ik wil het voorop stellen, dat venijn ontbreekt. Er spreekt aan
het einde hoogstens een zekere teleurstelling, dat de Z.L.M. de afzonde
ring niet zoekt, dat zij de landbouw in open mededinging wil zien met
andere middelen van bestaan en dat zij aanvaardt, dat de landbouw niet
voor alle boeren de enige en hoogste vorm van maatschappelijk welzijn
behoeft te betekenen. Teleurstelling misschien ook een beetje, omdat de
Z.L.M. het leven aan durft en weinig blijk geeft behoefte te hebben aan
planologische bescherming. Dat deze teleurstelling wordt weggewerkt in
een prettig geschreven betoog verhoogt mijn waardering, maar heeft
mijn hoofdindruk niet kunnen wegnemen.
Wat nu is het verschil tussen vloeien (stromen) en veranderen? Voor mijn
gevoel zit dat vooral in de mate van geleidelijkheid van de overgang.
Vloeien impliceert, meer dan veranderen, een continuïteit, een continuum.
Vloeien (stromen) kan langzaam of snel, maar er is steeds een zekere
samenhang in ruimte en tijd, die bij veranderen kan ontbreken. Het zou
daarom wel eens kunnen zijn, dat het zijn planologische achtergrond is,
die Schermer het woord „veranderen" heeft doen gebruiken. De plano
loog immers werkt met sprongen: vandaag heeft een stuk grond een
agrarische bestemming en morgen die van woonwijk, industrieterrein of
recreatiegebied. De bestemming is veranderd en voor de planoloog is
daarmee de kous af. De werkelijkheid verspringt echter niet, die vervloeit.
Na het tot stand komen van de nieuwe bestemming kan het bestaande
gebruik nog jaren voortduren, maar niet onbeïnvloed. De boer, wiens
grond voor de woningbouw is bestemd, mag voor zijn bedrijf niet meer
bouwen en ook overigens zal hij voorzichtig worden met investeren. Hij
stelt zich er op in, dat zijn bedrijf een aflopende zaak is en dat be-
invloedt zijn gedachtengang en zijn bedrijfsvoering. Dan, op de duur,
komt het moment, dat hij moet verdwijnen, straten worden aangelegd en
dan komen de huizen, meer of minder snel, maar nooit ineens en allemaal
tegelijk.
Boer en vreemdeling
Zo is ook de verhouding tussen boer en toerist een vloeiende. Een al jaren
aan de gang zijnd proces van maatschappelijke integratie is de ver
schillen tussen boer en stedeling aan het vervagen. In toenemende mate,
maar niet overal even snel, noch voor alle boeren en stedelingen in de
zelfde mate. Het zou me niet verbazen, als in hetzelfde dorp, waar men
als het ware in de rij staat om aan de toeristen te verdienen, ook nog
mensen wonen, die het liefst de waakhond op hen zouden afsturen. Maar
maakt deze bont geschakeerde werkelijkheid nu niet juist het boeiende
uit van de menselijke samenleving? En is het daarom wel juist de Z.L.M.
zij het niet expliciet, maar toch wel duidelijk te verwijten, dat zij
„nu plotseling" de voordelen, die de recreatie voor de landbouw kan
hebben, heeft belicht? Is het zo vreemd, dat zij haar leden -die daar
overigens ook zonder deze nota al vaak duidelijk van doordrongen
zijn eens duidelijk vertelt, dat er voor sommigen van hen op een
volstrekt eerzame wijze profijt valt te trekken uit de toenemende koop
krachtige vraag naar toeristische verblijfsaccommodatie? Tenslotte is de
gedachte, dat het economisch motief als regel leidt tot een niet alleen
economisch, maar ook sociaal alleszins aanvaardbaar resultaat, nog
altijd een belangrijke peiler van onze westerse samenleving.
126