Onttrekking van landbouwgrond
Op dit punt heeft zich in het agrarische denken
eveneens een evolutie voltrokken. Bescherming van
cultuurgrond als zodanig staat daar nu lager ge
noteerd dan bijvoorbeeld in de eerste jaren na de
de oorlog. Ook dit is geen breuk met een heilig
principe, maar een geleidelijke aanpassing aan de
hedendaagse ook agrarische realiteit. Onze
groeiende bevolking heeft behoefte aan ruimte
voor wonen, werken en recreatie en, door de aard
van het grondgebruik in ons land, is het de land
bouw, die daar voor een groot deel in zal moeten
voorzien. Hij, die dat niet wil zien, treedt in het
voetspoor van Don Quichotte. Ik geloof, dat wij
blij mogen zijn, dat de Z.L.M. een andere weg heeft
gekozen.
Daar komt nog bij, dat de praktijk de landbouw
ook nog om een andere reden wat huiverig heeft
gemaakt voor al te veel bescherming van zijn
grond. Veel agrarische bestemmingen zijn tegen
woordig namelijk meer gericht op het bewaren van
bestaande landschapsvormen dan op het bevorde
ren van het agrarische bedrijf. Akkerbouw en vee
houderij kunnen blijven bestaan, al stuiten nood
zakelijke aanpassingen van landinrichting en ge
bouwen nogal eens op bezwaren. Meer ingrijpende
veranderingen, zoals bijvoorbeeld nodig zijn bij
overgang naar tuinbouw onder glas, zijn echter
vaak geheel verboden. Die moeten dan beperkt
blijven tot daarvoor speciaal aangewezen ter
reinen; zulks met voorbijzien van het feit, dat ook
het ontstaan van tuinbouw onder glas een onder
deel is van de continuïteit in de ontwikkeling van
het agrarische bedrijfsleven. Hetzelfde kan gezegd
worden over het belemmeren van de bouw van
kippenhokken en dergelijke. Het gebrek aan ge
voel voor samenhang en veelvormigheid, voor or
ganische groei in verschillende richtingen, speelt
de planoloog hier zodanig parten, dat zijn be
scherming voor de boer nogal eens de bijsmaak
krijgt van „Schutzhaft".
Deze belemmeringen binnen voor agrarisch ge
bruik bestemde gebieden zitten de landbouw als
geheel vaak veel meer dwars dan de noodzakelijke
vermindering van zijn totale areaal. Ik wil daarbij
de mogelijkheid niet uitsluiten, dat juist daardoor
het laatste wel eens wat teveel aan de aandacht
ontsnapt.
Onttrekking van grond aan de landbouw voor de
recreatie heeft overigens een belangrijk voordeel
boven die voor de meeste andere doeleinden. De
keuze-vrijheid is in dat geval namelijk nogal wat
groter, als deze althans door uitbreidingsplannen
niet weer te veel wordt beperkt. Dit komt, omdat
men bij de recreatie wat minder gebonden is aan
historisch gegeven uitgangspunten, terwijl de eco
nomie een zekere spreiding niet alleen tolereert,
maar in bepaalde gevallen zelfs tot een aan
bevelenswaardige zaak maakt.
Nu verlangt Schermer van de Z.L.M. een kaartje,
waarop de slechte gronden en de marginale be
drijven staan aangegeven. Zonder zulk een kaartje
vindt hij deze begrippen zelfs „loze kreten". Om
waar te zijn moeten zij dus eerst (planologisch) ge
drukt staan!
Maar het gaat bij de genoemde begrippen niet om
statische grootheden. Een bedrijf is slechts margi
naal onder bepaalde omstandigheden: bij een
bepaalde structuur van het gebied; een bepaalde
bedrijfsvorm; bepaalde economische verhoudingen
en technische mogelijkheden en, niet in de laatste
plaats, een bepaalde vakbekwaamheid van de ex
ploitant. Deze omstandigheden zijn allemaal, elk
afzonderlijk en in onderlinge wisselwerking, aan
verandering onderhevig en veroorzaken in ver
eniging een vloeiende werkelijkheid, waarvan een
kaartbeeld alleen maar een momentopname zou
kunnen zijn. De kwaliteit van de grond is een iets
minder dynamisch, maar ook zeker geen on
bewegelijk gegeven. De misverstanden, die de op
zichzelf verdienstelijke kartering van het Westland
door Van Liere heeft veroorzaakt, zijn, als voor
beeld in deze, wel haast klassiek. Van Liere heeft
de geschiktheid van de Westlandse gronden be
oordeeld voor de druiventeelt en de resultaten in
kaart gebracht. Inmiddels heeft de druif zijn be
langrijke plaats in het Westlandse teeltplan geheel
verloren. Zij werd vervangen door andere produk-
ten, die afwijkende, in de regel lagere, eisen aan
de grond stellen. Maar het kaartbeeld van Van
Liere had zich toen al bij de planologen vast
gezet
Het lijkt me dan ook, dat Schermer hier de grijp
baarheid van de maatschappelijke werkelijkheid
overschat en een momentopname wil gaan. ge
bruiken als maatstaf voor een beleid op langere
termijn.
Bovendien, niet alléén het aanbod van grond is
belangrijk. We moeten ook rekening houden met
de vraag, met de wensen van de recreatie dus. Ik
ben geneigd om aan te nemen, dat de samen
stellers van de Z.L.M.-nota er van uit zijn gegaan,
dat zij daarover meer nieuws aan hun leden kon
den vertellen, dan over de kwaliteit van hun eigen
grond en hun eigen bedrijven.
Met Schermer ben ik wel van mening, dat enige
voorzichtigheid bij het opzetten van full-time re-
creatiebedrijven gewenst is. Dat brengt ons dan
meteen naar het probleem van
Het gemengde landbouw-recreatiebedrijf
Is dat overigens wel zo'n probleem? Of is het pro
bleem, waar we in dat verband over praten, een
uitvloeisel van de beperkingen van ons „denk
raam"?
Met de gedachtengang, dat de moderne boer op
een goed toegerust bedrijf ik neem nu maar
aan dat de inhoud van deze begrippen vaststaat
zich niet moet laten afleiden door bijverdiensten,
ben ik het volkomen eens. En als ik zou menen,
dat, van vandaag op morgen, onze landbouw uit
sluitend zou worden bedreven door moderne boeren
op goed toegeruste bedrijven, dan zou me bij het
lezen van de nota van de Z.L.M. de schrik om het
hart zijn geslagen. Maar in werkelijkheid heb ik
mijn gemoedsrust daarbij geen moment verloren; ik
heb zelfs meer dan eens instemmend geknikt. Ik
geloof namelijk niet helemaal in die situatie van
agrarische volmaaktheid. Natuurlijk hebben we een
hele hoop goede, moderne landbouwbedrijven,
127