«s|; 'VvUV-'? Visdiefje op steenglooiing langs de broedplaats. Noordse stern bij het nest. het strand, broedt onze vierde en kleinste sternensoort, de dwergstern, met gele snavel en oranjegele pootjes. Boven de snavelwortel heeft dit sterntje een driehoekige witte vlek in het zwart van de schedelkap. Wat het voedsel betreft, is de kokmeeuw een „alleseter", vergrijpt zich soms aan de eieren van zijn buurtgenoten, waarom hij in reservaten wel geweerd wordt. De grote stern leeft uitsluitend van visjes, die hij, door er uit de hoogte op neer te duiken in de Schelde of in de Noordzee bemachtigt. De andere sterntjes verorberen ook visjes, doch daarnaast andere waterdiertjes, garnalen, slakjes, kreeft- jes enz. HET zal alleszins verklaarbaar zijn, dat het de vogelfotograaf een tantalus- kwelling moest zijn, vanaf de inlaag- dijk het wonderlijke, duizendvoudige leven op de broedplaatsen te aanschouwen en „er af' te moeten blijven. Het heette, dat de pachters hun vogelbedrijf met zoveel geheimenissen om hulden, dat de buitenstaander geen zweem van kans kreeg de broedplaatsen, als ware het „heilige" grond, te betreden. En nog wel met een camera, stel je voor, die al die ge heimenissen voor Jan en alleman zou ont hullen. Zo geschiedt het dan, dat ik eind augustus 1910 mijn man aantref, zittend in een boot dicht bij de inlaagdijk, achter zijn kruisnet. Hij is dus aan het vissen. De laatste vogel van zijn broedplaats is gevlogen, zwerft nu wie weet langs welke verre stranden. We raken aan de praat, ik van mijn kant dadelijk over de vogels, er voorzichtig langs heen gaande, dat ik zo graag eens op die hillen zou fotograferen, bedekt vragend en toch weer niet ronduit er voor uitkomend, hij, zo gauw hij me zag, bevroedend waar ik heen wil, opeens mijn pourparlers afremmend door me toe te roepen: „Kom kommende jaere ma bie m'n op d'n il, dan ka je fotografere zoveel as je wil!" Dan sta ik perplex. Hij moet het nóg eens zeggen! Daar heb je nu die geheimzinnigheid en die „heilige" grond. „Ma nae vuuftien juni oor!" voegt hij er aan toe. Na 15 juni toch, begrijp ik, heeft hij van mijn aanwezigheid op de broedplaats geen na deel meer te duchten. Ziezo, de kennis is gemaakt; ik kom vaak bij hem aan huis, breng het tot een soort huis vriend en als dan volgend jaar de broedtijd ten einde loopt, mag ik eens mee naar de hil, 132

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 20