3 juni 1911. Dan is de raaptijd dus nog niet om en mag ik geen vogels kieken, wel nesten met eieren. De vrouw beklaagt zich, dat zij nog nooit eens meemocht naar dat wondere eierenland, maar de boer roept uit: „Gin spraeke van! Gin wuven op d'n il! Dat ge- woai mit die rokken in die witte musten. 't Zou goed weze om oal m'n starren nae m'n buurman te jaegen!" Inderdaad is de grote stern, volgens de pachter, een zeer gevoelige vogel. Hij kweekt voor zover hij er invloed op kan uitoefenen, zoveel mogelijk grote sterns, houdt rekening met hun gevoeligheid. De grote stern toch legt de eieren, die bij de fijnproevers het meest in trek zijn en dus de duurste. Verder vallen de grote sterns in vluchten van honderden op de broedplaats neer, wat opeens een massa eieren geeft. Van de dijk af gezien geven de grote sterns, óp en tegen en half over elkaar zittend, grote witte vlekken te zien. MAAR goed, we gaan dan naar de hil, de boer, zijn zoon Bram en ik. Als we landen bereikt het gekrijs uit die honderden vogelkelen zijn hoogtepunt, maar daar kom ik al gauw overheen. Dan loop ik over de broedplaats van de grote sterns heen, net een soort mat geworden door het aan- eenkoeken van het nestmateriaal, regen en uit werpselen van de vogels. De voeten zakken er min of meer in weg. En nest aan nest! Met één of twee eieren, rijk gevlekt met veel variatie van kleur en tekening. Bij vele nesten staan in de grond gestoken stokjes. Die moeten voorkomen, dat de eierengaarder be broede eieren meeneemt. Want vanaf de dag, dat een vlucht grote sterns bezit van de broed plaats genomen heeft, mag een deel van die vogels broeden èn om de genoten daar te houden èn om overvliegende andere sterns te verlokken, zich ook daar neer te zetten. Ik scharrel in een soort St. Vitusdans tussen al die eieren door, fotografeer de nesten met eieren, daarna die van de kokmeeuw, die tot drie eieren legt, van het visdiefje, dat er ook drie legt en veel aan de randen van de hil nestelt en als laatste van de Noordse stern, die het bij twee laat. Dan brengt Bram zijn vader met de boot naar de inlaagdijk, waarachter deze verdwijnt. Teruggekomen vindt amice, dat ik nu toch maar eens een vogel moet fotograferen. De raaptijd is nu toch bijna om. Laten we om te beginnen zo'n brutale kokmeeuw nemen. Maar ik heb geen tent bij me. En wat moet ik beginnen met een gummislang met bal van nog geen meter lang? Wel, ik zal dan, tien meter ver, met een lang, dun touw de pal van de sluiter neertrekken, Bram me voor de vogels onzichtbaar maken door me te begraven onder een vracht meterhoge meldeplanten, naar het eind van de hil gaan en vandaar door luid fluiten te kennen geven, dat de meeuw op het nest zit. Als het zover is, een ruk, camera omver, maar de plaat belicht. „En?" vraagt Bram. „Kan niets van deugen!" 's Avonds in de donkere kamer deugt er dan ook niets van. Zo is dan mijn debuut als vogel fotograaf in Schouwens inlagen. Het is eind juni geworden. Aanstaande zaterdag zal de grote stern er aan moeten ge loven, de tent mee! Hoe zal de vogel op het klapperende ding reageren? Het is waar, de massa geeft moed en durf. Voor alle zekerheid zal ik vrijdagavond de tent maar op de broed plaats gaan zetten, dan kunnen de vogels er in de loop van de nacht mee vertrouwd ge raken. Alzo geschiedt. Als ik de boot dan weer afstoot, staan twee meeuwen boven op de tent me luid na te schreeuwen. Die hebben althans geen vrees voor het ding. Zo zullen de sterns er ook wel over denken! Het ziet er dus hoopvol uit tegen morgen! Morgen! Storm en regen!. Thuisblijven!. Eerst zondagnamiddag kan ik er heen en dan nog wel geforceerd. Zon, tussen de buien door, maar nog harde wind. Daar kan ik met de boot niet tegen op. Dus brengt zoon Kees me naar de hil. Voor hem is de dansende boot een stuk speelgoed. Als we de broedplaats naderen, zien we het tentdoek, door één enkel koord nog aan het tentkarkas gekluisterd, breeduit heen en weer slingeren, als wilde het met de vogels meevliegen. Met veel moeite brengen we de tent weer in zijn fatsoen en als we dan opkijken, zien we een onweersbui hangen, zo zwart als inkt. Kees is met twee 133

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 21