pachter van de derde inlaag met de vraag, wanneer ik de meeuw met de fluwelen kop kom fotograferen. Ik heb niet de minste notie van een meeuw met een fluwelen kop, maar ben toch zo vlug mogelijk na vier uur ter plaatse en sta tien minuten later op het ei van de vreemde gast te kijken. Hij is gepaard, zegt de pachter, met een gewone kokmeeuw. Het cameragedoe wordt gereed gemaakt, het snoer van mijn elektrisch werkende sluiter een tiental passen uitgerold en dan gaan we zitten. Geen tent, zegt de man, de vogel is doodmak. Hij wijst me onder de rondvliegende meeuwen de vogel, waar het om gaat. Hij valt al gauw bij het nest neer en laat zich op ons gemak nader waarnemen. Inderdaad doet het zwart van de kop fluwelig aan, is werkelijk kool zwart, waar de kokmeeuw de kop vaal-zwart heeft en reikt bij de nieuweling het zwart tot lager in de nek. De witte oograndjes van de kokmeeuw zijn hier tot witte vlekken ge worden, de snavel, ook rood, is forser dan die van de kokmeeuw en dan, ook opvallend ver schil met laatstgenoemde, de witte handpennen missen de zwarte punt, zodat de vleugel hele maal wit is. De soort is inheems in het ooste lijk bekken van de Middellandse zee, de Zwarte zee en de Bosporus. Een enkeling dwaalt eens naar het noorden af. Hij is al meer in Schouwens inlagen gesignaleerd. Met drie geslaagde opnamen kon ik naar huis gaan. Tot zover. ZO was het. En thansDe derde of Heer tjesinlaag met zijn drie vogelhillen, noodgedwongen geprojecteerd binnen de ringdijk van het Schelphoekgat, is voor de vogels verloren. In de tweede inlaag bleef de toestand vrijwel normaal, terwijl de grote hil in de eerste inlaag, door grondverplaatsing vastgegroeid aan de berm van de inlaagdijk, door het graven van een voldoend brede en diepe geul weer tot een eiland gemaakt werd. Zo kunnen de overgebleven Flauwersinlagen de vogels als vroeger broedgelegenheid bieden. De vogels komen ook wel weer, maar in veel geringer aantal dan vóór de ramp, ook al, omdat juist in die jaren in heel Nederland een achteruitgang van de sternvogels ook op Schouwen gevoeld is geconstateerd, zo ernstig, dat in 1956 van hogerhand het al geheel verbod afkwam om de eieren van deze vogels te rapen. Een en ander maakt het vogelbedrijf in deze jaren al te weinig lonend. Dan verrees verderop aan de zeedijk een gemaal, dat het polderwater rechtstreeks in de Schelde werpt, zodat de Flauwer sinlagen als boezems overbodig en de sluizen onder de zeedijk door gedicht zijn. Het palingbroed (glasvisjes) uit zee komt dus niet meer in de plassen zodat de pachter jaar op jaar een massa glasaal en pootaal in zijn viswater moet storten. De plassen krijgen nu alleen hun water van de regen en opwellen van grondwater, ook al niet bevorderlijk voor de visstand. Zo leidt een en ander er toe, dat de man meer dan vroeger zijn bestaan in landbouw zoeken moet. Summa summarum: Op gezag van de tegen woordige pachter van de F lauwer sinlagen mogen we verklaren, dat èn de vogelkolonies èn het vogelbedrijf èn de visserij niet meer zijn dan een schaduw van wat ze voorheen waren. Vlissingen. Van noordwest door zuid naar noordoost slijpt het water er langs het plaveisel. Nergens dan in Vlissingen schuiven de schepen zo dicht langs de wal. Zeelui en landrotten worden hier overburen, die een blik werpen in eikaars leven. Met dit boeiende schouwspel voor ogen heeft een man eens gezegd: „Vlissingen, de mooiste stad van ons land zodra je er met je rug naar toe staat." Foto Wim Riemens 136

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 24