waarbij het Laboratorium voor Grondmechanica in Delft en de Geologische Dienst in Haarlem steeds ten nauwste samenwerken. Deze twee fun damentele vooronderzoekingen kunnen moeilijk los van elkaar gezien worden. Weliswaar kan uit het geologisch onderzoek reeds enige aanwijzing voor het grondmechanisch deel verkregen wor den, doch tal van verrassingen zijn niet uitgesloten. Het belang van een dergelijk tweedelig vooronder zoek is dan ook in het meest recente artikel van de hand van Ir. H. J. M. Bekker: „Westerschelde en de vaste verbinding" Zeeuws Tijdschrift No. 2, 14 jrg. 1964 pp 37-42 naar voren gebracht. Dit artikel is gebaseerd op een rapport van de heren G. J. Koutstaal en J. Korsmit voor de afsluiting van hun ingenieursstudie in Delft. Met alle respect voor het omvangrijke werk en de inzichten die in het rapport zijn samengevat, moet toch gesteld worden, dat de geologie hier niet geheel volledig is weergegeven. De geologie zoals door Dr. J. H. van Voorthuyzen in de Agro- hydrologische profielen van Zeeland is aange geven, berust op een klein aantal boringen. Hij heeft hiermede slechts een algemeen beeld van de geologische opbouw van Zeeland willen en kunnen geven. In grote lijnen is deze geologische opbouw juist. En het getuigt van een bijzondere grote geologische kennis om met zo weinig ge gevens een dergelijk werk tot stand te brengen. Te meer, daar de provincie Zeeland door zeer diepe en brede zeearmen wordt doorsneden, waar van toentertijd geen geologische gegevens aan wezig waren. Bij onze huidige kennis van de matig diepe ondergrond van Zeeland, ook in de zee armen, zijn de geologische profielen heel wat nauwkeuriger te maken, een werk waarin Dr. van Voorthuysen ook nu een groot aandeel heeft. Juist in verband met dit betere geologisch inzicht kan op geologische gronden tot een exactere be paling van de plaats van een tracé van een vaste oeververbinding besloten worden. Dit neemt van zelfsprekend niet weg, dat voor aleer tot een defi nitieve plaats van het traject wordt besloten, nog heel wat onderzoek nodig zal blijken te zijn. In de navolgende paragrafen zal het meest gun stige tracé op geologische gronden nader uiteen gezet worden. Geologisch onderzoek In verband met het zoeken van een geëigend tracé voor de vaste oeververbinding verkeren we in de gelukkige omstandigheid, dat in de afgelopen ja ren het gedeelte van de Westerschelde ten oosten van Terneuzen door de Geologische Dienst in samenwerking met de Studiedienst van de Rijks waterstaat in Vlissingen werd onderzocht. Van vrij veel monsters werden tevens korrelgrootte-ana lysen gemaakt. Door de zeer vele werken ten behoeve van het Deltaplan, de dijksverhogingen langs de Westerschelde en de grote werken voor de ontwikkeling van het Zuidsloe en de nieuwe haven met sluizen in Terneuzen, werden vele diep- sonderingen uitgevoerd door het Laboratorium voor Grondmechanica in Delft. Doordat ook de Geolo gische Dienst bij al deze werken ten nauwste be trokken was, is het mogelijk de gegevens van de conusweerstanden te interpoleren met betrekking tot de litho-stratigrafische eenheden die bij deze Westerschelde-boringen werden gevonden. Al met al staan ons dus zeer vele gegevens ten dienste die een inzicht kunnen verschaffen bij het zoeken naar de beste geologische omstandigheden voor een vaste oeververbinding. Dit wil vanzelfsprekend niet zeggen, dat nu reeds alle details bekend zijn. Hiervoor zullen, zoals reeds eerder gezegd, nog vele boringen en sonderingen uitgevoerd moeten worden. De omstandigheden zijn echter wel dus danig, dat uit een nader onderzoek geen al te grote afwijkingen gevonden zullen worden met be trekking tot de diepteligging van de diverse lagen. Uit de vele gegevens die in de afgelopen jaren zijn verkregen is het mogelijk een beeld te con strueren van de maximale verdiepingen in de Westerschelde die in de post-romeinse tijd plaats vonden en die grotendeels met jong zeezand wer den opgevuld. Bij de constructie van een vaste 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 2