Zeeuwse kroniek
door de historische gang van zaken." Met zijn betoog
waarbij hij de aandacht vestigde op een groot aan
tal wetten en wettelijke regelingen waarin de naam
van een gemeente als gebiedsdeel van het rijk
een rol speelt dat naamsverandering door de
gemeente zelf grote bezwaren zou hebben, schoot de
minister zijn doel voorbij. Immers zodanige bezwaren,
indien al aanwezig, zouden in gelijke mate gelden
ten aanzien van alle gemeenten, ongeacht of de te
wijzigen naam al dan niet bij een wet is vastgesteld.
Willen deze „bezwaren" worden ondervangen dan zal
moeten worden voorgeschreven dat voor naamsver
andering van welke gemeente dan ook een wet in
formele zin vereist is. Vanuit de Kamer werd nog ge
steld, dat dat weliswaar wenselijk kan zijn maar in het
kader van de naar aanleiding van het aan de orde
zijnde wetsontwerp ontwikkelde bezwaren niet van di
rect belang, omdat daarbij het geldend recht en niet
het recht dat wenselijk zou zijn in acht diende te
worden genomen.
Het verzet van de Kamer bleef zich richten tegen de
discriminatie in gelijke zaken ongelijkheid van be
handeling van de raden van gemeenten op het
punt van de autonome bevoegdheid tot naamsverande
ring, zonder dat aan het geldend recht daartoe enige
grond kon worden ontleend.
Ook de minister gaf echter geen krimp en het wets
ontwerp werd zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
Het jaar 1490
Een berijmde klacht uit het jaar 1490 vraagt zich af:
zullen dolende zinnen den wech niet leeren? In de
machtsstrijd tussen de graven van Vlaanderen en de
Vlaamse steden, met Gent aan de leiding, had ook
Hulst zijn deel. Dat deel bestond dan meestal uit
„het incasseren van vele slagen en het helpen betalen
van de schade". Voordeel hebben deze geschillen aan
Hulst, evenmin als aan de andere steden, nauwelijks
opgeleverd". Wanneer dan op het eind van de 15e
eeuw de strijd bijzonder fel en meedogenloos is, dan
kan men terecht naar de zin van dit alles vragen.
Zullen de dolende zinnen het dan nooit leren, dat
oorlog zelfs voor de overwinnaar verlies is.
Hulst
De heer P, J. Brand te Hulst heeft kans gezien naast
zijn vele andere activiteiten een grote bijdrage te le
veren aan het kort geleden verschenen jaarboek 1962/
1963 van de Oudheidkundige Kring „De Vier Am
bachten". Hierin worden de gebeurtenissen in en rond
Hulst beschreven in de periode 1482-1492 betrekking
hebbend op de positie van de stad in de strijd tussen
aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk en de Vlaamse
steden. Uit de studie van Brand, die voornamelijk is
opgebouwd uit stukken die aanwezig zijn in de ar
chieven, blijkt dat de gangbare voorstelling als zouden
alleen Gentenaars de schuldigen zijn aan brand
schatting, plundering en al wat met het oorlogsbedrijf
verband houdt, niet opgaat. „Na een onderzoek in
de archieven en betrouwbare andere bronnen, moeten
we evenwel vaststellen, dat ook die van Hulst zich
op dit terrein zeker niet onbetuigd gelaten hebben
en in genendele minder schuldig geweest zijn".
Het beeld dat men van de betrokken periode krijgt is
veel genuanceerder. De Hulstenaars, die betrokken
werden in de controverse tussen Gent en de graven
van Vlaanderen, bedreven in vele gevallen een op
M. P. de Bruin
portunistische politiek. Brand heeft zijn verhaal gelar
deerd met vele aanhalingen uit archiefstukken, die
een goede indruk geven van de moeilijkheden, maar
de leesbaarheid niet verhogen.
Aardenburg
Het is ons weer opgevallen hoeveel belangstelling de
geschiedenis van Zeeuwsch-Vlaanderen, of gedeelten
daarvan, trekt. De heer G. A, C. van Vooren zet in
het jaarboek 1963, dat als titel draagt „Appeltjes van
het Meetjesland" zijn studie over Aardenburg voort.
Het uitgebreide artikel behandelt Aardenburg en zijn
betrekkingen met Vlaanderen over de periode 1648-
1666. De vrede van Munster maakte in ieder geval een
einde aan de voortdurende gewapende aanvallen en
schermutselingen, maar nieuwe problemen deden zich
voor in verband met de drooglegging van de ge
ïnundeerde polders. Kwesties over eigendomsrechten,
over wateroverlast, over het vervoer van goederen per
schip door de kreken en zeegaten enz.
Het is bekend dat vele doopsgezinden in of in de
omgeving van Aardenburg kwamen wonen. De nieuw
bedijkte polders boden hiertoe de gelegenheid.
Men probeerde hen van de doopsgezinde leer af te
houden en over te halen tot de hervormde godsdienst.
De doopsgezinden werden geduld, maar zij kregen van
de magistraat van Aardenburg geen medewerking als
het ging om vergroting van hun bedehuis. Mochten er
in de eerste jaren na de vrede van Munster nog
katholieken hebben gewoond, later blijkt van hun aan
wezigheid zo goed als niets.
Sluis
De zomervergadering van de Koninklijke Nederland-
sche Oudheidkundige bond werd op 19 juni j.l. ge
houden in het stadhuis van Sluis. Naar aanleiding hier
van verscheen in het Bulletin van deze bond (afl. 3)
een artikel over de restauratie van het stadhuis. Men
144