NAP .30— -40- Af z. v. VI ist I nq zn j Zanden v. Mtrkzem I I Boven Miocccn Midden Oliqocccn NIEUW NEUZEN POLDER PAS v. TERNEUZEN EVERINCEN ELLEWOUTS- OIJK Fig. zijn marien. Deze zanden zijn vrij grof en bevatten in het algemeen veel schelpen. Ze hebben hoge conusweerstanden. Op Zuid-Beveland en ten dele ook in de Westerschelde en Oost-Zeeuwsch-Vlaan- deren ligt hierop nog een dunne kleilaag die tot het leenien behoort. Deze mariene laag is ook van oud-pleistocene ouderdom en is het mariene equivalent van het terrestrische Tiglien. In het onderhavige geval is ze van betrekkelijk geringe interesse. Alleen op Zuid-Beveland en voor een veel kleiner deel op het oostelijk deel van Zeeuwsch-Vlaanderen ligt op dit leenien een laag die zowel uit zand als leem bestaat en behoort tot de Afzetting van Halsteren. Deze laag werd ook in het oostelijk deel van de Westerschelde geregeld aangeboord. Het is een rivierafzetting met een ouderdom ver moedelijk van Tiglien (Klei van Tegelen). Als jongste pleistocene afzetting ligt hierop de Afzetting van Vlissingen, bestaande uit zand. Ten slotte wordt het geheel bedekt door afzettingen uit het Holoceen, die bestaan uit zand, klei en veen. In het gebied van de Westerschelde zelve, en soms ook daar buiten, zijn al deze opeenvolgingen echter niet altijd meer aanwezig. In de Wester schelde is door erosie veel verdwenen en ver vangen door jonge zeezanden, die tot het aller jongste Holoceen behoren en die veelal op pleisto cene of tertiaire lagen liggen. Dit jonge zeezand heeft sterk wisselende weerstanden, heeft een losse korrelpakking en is zeer beweeglijk. Zo zijn bv. de zandbanken in de Westerschelde uit jong zee zand opgebouwd. Hieruit volgt onmiddellijk, dat het doorbaggeren van een dergelijke zandbank tot op vrij grote diepte, onder water en met sterke getijdebewegingen loodrecht hierop, vanzelfspre kend wel een zeer moeilijke opgave is. Dit impli ceert, dat een door de heren Koutstaal en Korsmit voorgestelde geheel gezonken tunnel door de zui delijke uitloper van de Rug van Baarland, vrijwel uitgesloten geacht moet worden. Uit het bovenstaande volgt, dat voor het bepalen van een geëigend tracé van een vaste oeverver binding, de geologische en grondmechanische omstandigheden in grote mate mede bepalend zijn waar en hoe deze tot stand zal komen. Resultaten van het onderzoek Uit de gegevens die voor het probleem van een vaste oeververbinding werden bekeken, is een idee naar voren gekomen dat aan heel veel wensen tegemoet komt. Vanzelfsprekend zijn niet alle te stellen voorwaarden te verwezenlijken. Met het uit eindelijke resultaat zoals dit hieronder voorgesteld wordt, is echter aan de meeste voorwaarden vol daan. De algemene tendens van een vaste oeverver binding is steeds geweest deze op de Zeeuwsch- Vlaamse kust in de directe omgeving van Terneu- zen te situeren. Dit houdt verband met de indus triële ontwikkeling van de kanaalzone (Kanaal Ter- 116

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 4