neuzen-Gent) en het Belgische en Noordfranse achterland. Bij het vaststellen van een verbinding in deze om geving speelt buiten de funderingskwestie tevens een rol: „wat voor een vaste verbinding zal er moeten komen?" Zoals uit het bovenstaande reeds is gebleken, moet een geheel geboorde of afge zonken tunnel bij voorbaat uitgeschakeld worden. Afgezien van grote technische moeilijkheden, zou den de kosten van een dergelijk project zeer dicht die genoemd in het rapport: „De economische ontwikkeling van het gebied van de Rijn-, Maas- en Scheldedelta" in Hoofdstuk V benaderen. De realisatie van een dusdanige oeververbinding zou dan ongetwijfeld op de helling komen te staan. De minst kostbare oplossing is een brug over de totale lengte van de oeververbinding. Een derge lijke oplossing is technisch zeer wel te verwezen lijken. Het enige bezwaar zou gelegen zijn in de zeer grote hoogte van de brug over de hoofdvaar geul nl. minstens 50 m NAP. De kosten van de bouw volgens het systeem van de Oosterschelde- brug zouden volgens insiders dan rond de 160 miljoen gulden komen te liggen. Het is echter de vraag of België met een dergelijke verbinding accoord zou gaan in verband met de vaart op Antwerpen. De meeste bezwaren worden echter ondervangen door een tunnel-brug verbinding. Deze moet echter op een dusdanige plaats gesitueerd worden dat maar één diepe vaargeul in het traject aanwezig is. De doorvaartdiepte moet minstens 20 m be dragen. Een dergelijke plaats is inderdaad aan wezig. Ten westen van Terneuzen zijn de geologische omstandigheden veel minder gunstig voor de fun dering van een vaste oeververbinding dan iets ten oosten van Terneuzen. In figuur 2 is de ligging van de geologische afzettingen geschetst tussen een punt van de Nieuw Neuzen Polder en Elle- woutsdijk. In dit traject komen twee diepe vaar geulen voor nl. de Pas van Terneuzen en de Eve- ringen. Onder het jonge zeezand komen in een groot deel van het traject kleien en lemen voor, die voor een brugconstructie verre van ideaal zijn. Ook voor een tunnel-brug combinatie lijkt deze plaats minder geschikt. Van een kant is dit jammer, aangezien bij een dergelijk tracé het ge hele doorgaande verkeer westelijk van het kanaal Terneuzen - Gent zou blijven. Mogelijk dat een nader geologisch onderzoek over dit traject iets betere perspectieven zou kunnen bieden. Een veel gunstiger situatie doet zich voor iets oos telijk van Terneuzen. Het traject B tussen de Griete en Baarland biedt tot nu toe de beste perspec tieven. Uit figuur 3 blijkt, dat de geologische om standigheden voor een tunnel-brug combinatie zeer gunstig zijn. Er is slechts één vaargeul, de Pas van Terneuzen in dit traject die iets meer dan 30 m diep is. Hier doorheen zou zonder bezwaar een gezonken tunnel gelegd kunnen worden, waar van de bodem rust op het Boven Micoceen. De platen in het traject veranderen slechts in zeer geringe mate en kunnen zelfs gefixeerd worden. Aan de zuidkant van deze platen zou een kunst matig eiland met een brugverbinding naar de vaste oever van Zuid-Beveland gemaakt kunnen worden. De fundering van deze brug op ca. 30 m NAP ligt dan in het Plioceen (Zanden van Kallo). Voor het verzinken van de tunnel op de noordelijke uitrit tegen de platen met het kunstmatig eiland is slechts een gering grondverzet nodig, aange zien de natuurlijke helling reeds bijna 1 30 be draagt. De zuidelijke afrit van de tunnel in de Kleine Huisens Polder kan zonder bezwaar in het jonge zeezand in de natte uitgevoerd worden. Bij de constructie van het tunnelgedeelte kan de zee vaart vrijwel ongehinderd voortgang vinden, al thans onder veel gunstiger omstandigheden dan bij het maken van een brug. Het is overigens opmerkelijk, dat dit traject slechts iets ten oosten verloopt van de plaats op het over zichtskaartje van het E.T.I. voor Zeeland (Vaste verbinding over de Westerschelde, 1963). Bij de constructie van een dergelijke verbinding over dit traject zal de tunnellengte ca. 2800 m en de bruglengte ca. 3600 m bedragen. Indien een constructie volgens het systeem van de Ooster- scheldebrug, doch dan voor een vierbaansweg, gebruikt zou worden, zouden de kosten buiten de aan- en afvoerwegen, komen op ca. 210 tot 250 miljoen gulden (gebaseerd op de meterprijs van de Maastunnel en de Oosterscheldebrug). Dit is meer dan voor alleen maar een brug, doch veel minder dan voor een geheel gezonken tunnelver binding. De kosten van het project zouden zeer vermoedelijk tot een minimum beperkt kunnen blijven, indien het project direct na gereedkomen van de Oosterscheldebrug uitgevoerd zou kunnen worden. Immers, niet alleen het waardevolle ma teriaal, doch ook de ervaring kan dan zonder meer overgebracht worden. Hef lijkt niet onmogelijk een gunstige werk hoven op de zuidkust van Zuid-Beveland in de directe omgeving te construeren. Hier bij komt nog het voordeel, dat voor het op voeren van bepaalde materialen een rail verbinding in de onmiddellijke nabijheid ligt. Voor de tunnelsegmenten zou een werkterrein in de Kleine Huisens Polder aangelegd kunnen worden. Hier ziin gelijke omstandigheden (ook geologische) aan wezig als bij de bouw van de afsluitings caissons bij Vrouwenpolder voor de af sluiting van het Veerse Gat. Echter de tijd dringt. Het zou derhalve aan beveling verdienen een uitgebreider geo logisch en grondmechanisch onderzoek te verrichten op een of twee trajecten om met nauwkeuriger en gedetailleerde ge gevens op korte termijn te kunnen besluiten tot een definitief traject. 118

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 6