20 november 1559 Danckaert Heyndrixz., „alias jonghe roovere", geboren van Kloetinge, oud 21 jaar, dorser en meedelver had bekend, zonder dat de pijnbank er aan te pas kwam, dat hij als vage bond geleefd had en diefstal en inbraak, be dreiging, afpersing en knevelarij op zijn ge weten had. Sententie: „dat hij daeraer» verbeurt heeft jegens den heere zijn lijff ende zijn goedt, behouden zijn geëchte huysvrouwe, indyen hij eenyge heeft haer aendeei ende dat de heere hem zal aen- vaerden ende doen bringhen buyten onder tgerechte deser stede ende aldaer hem mit den vyere (vuur) doen bringen van levende lijfve ter doot." 24 januari 1562 Geeraerdt Aeriaens, geboren van Repel, in het land van Meurs, had een half jaar, gezond van lichaam, als vagebond gewandeld en ge bedeld; verder had hij enige diefstallen ge pleegd. Sententie: Zal buiten 's Gravensteen op een schavot, met een bast (strop) om zijn hals „dapperlijck" ge geseld worden tot goeddunken van burge meester en schepenen, vervolgens zal een van zijn oren afgesneden worden, en daarna voor eeuwig verbannen uit Zeeland Beoosten Schelde. 27 februari 1563 Frans Claesz., geboren van Vyffhuijse bij Haarlem, had zich met bedelarij opgehouden. Hem werd tevens het bezit van een viertal knevelkoorden ten laste gelegd. Sententie: Zal gebracht worden voor 's Gravensteen op een schavot en gegeseld worden „ende doen brande met het branteyken deser stede" (Z van Zierikzee, zie hiernaast) „achter op zijnen rugge". Ten voorbeeld voor anderen. Ver bannen voor 7 jaar uit Zeeland Beoosten Schelde. 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 9