Binnen-gemeentelijke decentralisatie
In het kader van de modernisering van de gemeentewet
is tot stand gekomen de wet van 9 juli 1964. Deze
strekt tot wijziging van de bepalingen welke de ge
meentewet inhield met betrekking tot de commissies.
Het staatsblad waarin de wet is geplaatst is gedagtekend
21 juli 1964. Ingevolge artikel 2 van de wet houdende
de algemene bepalingen der wetgeving van het Ko
ninkrijk is zij derhalve in werking getreden op 10
augustus 1964. Zij levert een van de diverse partiële
wijzigingen welke de gemeentewet heeft of nog zal
moeten ondergaan, waarna, naar het woord van de
minister van binnenland
se zaken, een algehele
herschrijving van deze
wet een en ander zal
dienen te completeren.
De onderhavige wijzi
gingswet geeft een be
tekenende verruiming
van de mogelijkheid tot
binnen-gemeentelijke
zowel territoriale als
functionele decentra
lisatie. De besturen van alle gemeenten wordt een
nieuwe publiekrechtelijke vorm, met de vereiste waar
borgen voor openbaarheid en publieke verantwoording,
ter behartiging van het gemeentebelang ter beschikking
gesteld, met als doel door een grotere spreiding van
de bestuursverantwoordelijkheid te komen tot verklei
ning van de afstand tussen bestuurders en bestuurden
en tot ruimere benutting van de in de burgerij aan
wezige bestuurskracht. Tot voor kort konden de geen
lid van de gemeenteraad zijnde burgers slechts nader
bij het bestuur effectief worden betrokken door hante
ring van privaatrechtelijke constructies. Verwacht moet
worden, dat de colleges van gedeputeerde staten, nu
de publiekrechtelijke mogelijkheden zijn verruimd, bij
de beoordeling van de gemeentelijke besluiten tot op
richting van en deelneming in stichtingen, naamloze
vennootschappen, enz., nog kritischer dan in het ver
leden te werk zullen gaan.
Een nieuwe titel (Titel lla ,,Van de commissies") is aan
de gemeentewet toegevoegd. De raad kan in den ver
volge commissies instellen met het oog op de be
hartiging van een of meer belangen van de gemeente,
dan wel voor een gedeelte van de gemeente, hetwelk
daarvoor hetzij door zijn ligging, hetzij door zijn ka
rakter in aanmerking komt. In de nieuw opgenomen
bepalingen is slechts sprake van commissies". Onder
deze benaming vallen zowel de tot op heden bekende
raadscommissies als de in het spraakgebruik met .bij
zondere (functionele) raden" en wijkraden" aange
duide instituten. Aan zodanige commissies kunnen niet
alleen adviserende bevoegdheden worden toegekend,
maar ook bevoegdheden van regeling en/of bestuur,
welke aan de gemeenteraad of aan burgemeester en
wethouders, zowel op het terrein van de autonomie
als op dat van het zelfbestuur, toekomen. De wet sluit
slechts van bevoegdheidsoverdracht uit: het vaststellen
c.q. voorlopig vaststellen van de plaatselijke begroting
en rekening en van de begrotingen en rekeningen van
afzonderlijke takken van dienst; het vaststellen van door
strafbepaling of politiedwang te handhaven verorde
ningen; het heffen van andere belastingen dan retribu
ties en precariorechten. De gevaren van verstoring van
de eenheid van beleid, onoverzichtelijkheid in het be
stuur der gemeente en overwaardering van bepaalde
belangen, zullen de gemeentebesturen zelf hebben te
ondervangen in de regeling die zij met betrekking tot
de commissies hebben vast te stellen.
Voor zover betreft de commissies met andere dan
adviserende bevoegdheden, moet de raad de werkwijze,
de openbaarheid van haar vergaderingen, de voorbe
reiding, de uitvoering en de openbaarmaking van haar
besluiten, het toezicht van de raad of van burgemeester
en wethouders op de uitoefening van haar bevoegd
heden, haar relaties tot andere organen, alsmede haar
verantwoording aan de raad, regelen. (De vergadering
van een commissie waaraan bevoegdheden van de raad
zijn toegekend moeten, behoudens een mogelijkheid
,,tot het sluiten van de deuren van de vergadering",
ingevolge de wet in het openbaar plaatsvinden.)
Dat de wetgever dit alles aan de gemeenteraad heeft
overgelaten getuigt van zijn vertrouwen in het gezond
verstand van de gemeentebesturen. In deze wordt van
hen een voorzichtig beleid verwacht, dat gebaseerd
zal zijn op bestuurlijke visie en democratisch besef.
Van een zelfde gedachtengang is uitgegaan voor wat
betreft de mogelijke samenstelling van de commissies en
de zittingsduur van de leden. De wet bevat hierom
trent slechts de bepaling, dat in een commissie waaraan
bevoegdheden van de raad of van burgemeester en
wethouders zijn toegekend, tenminste één lid gekozen
uit de leden van de gemeenteraad zitting moet hebben.
Voor het overige is de raad dus ook op deze punten
geheel de vrije hand gelaten. De wet stelt voor de
commissieleden zelfs geen incompatibiliteiten of eisen
van benoembaarheid, De raad kan het lidmaatschap
van een commissie open stellen voor raadsleden, niet-
raadsleden en zelfs voor niet-ingezetenen. Ook is hij
vrij inzake de methode van aanwijzing van niet-raads-
leden in de commissies: benoeming door het gemeente
bestuur; aanwijzing door bepaalde organisaties of in
stellingen; rechtstreekse verkiezing.
Voor de raadsbesluiten tot instelling van en toekenning
van bevoegdheden aan commissies bevat de wet niet
de eis van goedkeuring vooraf door een hogere in
stantie. De procedure als voorgeschreven ten aanzien
van gemeentelijke strafverordeningen een tussen
vorm tussen preventief en repressief toezicht is van
toepassing verklaard voor de gevallen waarin aan een
commissie andere dan adviserende bevoegdheden wor
den toegekend. Alleen dus wanneer gedeputeerde sta
ten menen, dat vernietiging van het hun meegedeelde
raadsbesluit dient te worden overwogen, wordt de
inwerkingtreding van de regeling opgehouden tot de
kroon hieromtrent een oordeel heeft uitgesproken.
Verder bepaalt de wet, dat het t.a.v. het door ge
deputeerde staten en de kroon uit te oefenen toezicht
geen verschil maakt of de feitelijke besluiten zijn ge-
Rond
griffie en secretarie
door
W. Peters
210