staan, is het. bijzonder nuttig, dat het gehele proces
in samenhang is behandeld. „De inhoud van het ar
tikel heeft voornamelijk betrekking op de teelt in de
19e eeuw op het eiland Schouwen-Duiveland, vanouds
het belangrijkste meekrapgebied. In het overige deel
van het zuid-westelijke Nederlandse meeteeltge-
bied zal de cultuur in hoofdzaken op dezelfde wijze
zijn uitgeoefend. Men verlieze echter niet uit het
oog, dat er streeksgewijze talrijke variaties zijn ge
weest, zowel ten aanzien van de teelt als ten aanzien
van de werktuigen en gereedschappen." Dit blijkt uit
de weinige gegevens, die de schrijver kon achterhalen
uit Goeree, Tholen, Zuid-Beveland, Zeeuwsch-Vlaan-
deren en Brabants Westhoek.
Proces
Achtereenvolgens worden variëteiten, de plaats van de
meekrap in de vruchtwisseling, bemesting, de bedden,
werktuigen, het plantklaarmaken van de bedden, het
zetten van de mee, de verzorging en het delven be
handeld. De meekrap is een overblijvend gewas, dat
na twee of drie jaar werd geoogst. Juli was de bloei
maand (kleine, gele bloemen), terwijl de wortels 50
a 100 cm lang werden. Het ging om de wortels, die als
grondstof dienden voor het kleuren (rood) van textiel
en voor medicinaal gebruik.
Wat de werktuigen betreft, waren er voor de mee-
cultuur een aantal speciale gereedschappen in gebruik,
die niet voor andere doeleinden geschikt waren. Men
meende in alle ernst, dat van deze speciale werktuigen
het slagen van de teelt afhankelijk was. In 1624 werd
een uitvoerverbod door de Staten-Generaal op verzoek
van de Staten van Zeeland afgekondigd, o.a. voor de
werktuigen. Nog in 1806 werd dit verbod herhaald.
Het denkbeeld was nog al naïef, zegt Van der Poel,
want iedere buitenlander kon bij een bezoek aan ons
land zoveel werktuigen natekenen als hij wilde. Philip
Miller, een Engels landbouwkundige, heeft een ge
ïllustreerd boek aan de Zeeuwse meekrap gewijd.
Folklore
Er kwamen bij het zetten en delven van de mee
nog al wat folkloristische bijzonderheden voor. Ge
durende het zetseizoen het zetten van de mee was
een secuur werk, waar veel van afhing vermaakten
de zetters zich één of twee malen met een werpspel,
waarbij de zetspade als projectiel fungeerde. Tijdens
de schafttijd wierp men de spa om de grootste afstand,
een spel met vele variëteiten. De verliezer trakteerde
op een halve pint jenever. In het Woordenboek van
de Nederlandsche Taal komt onder de samenstellingen
het woord meekroter voor, dat in de betreffende lite
ratuur opgegeven wordt als synoniem van meedelver,
alsmede het woord krotespitter. Geen erger scheld
woord echter voor de meedelvers dan de kreet: krote-
spitters. In tegenstelling met het rooien van kroten
was het meedelven zeer zwaar werk, dat goed werd
betaald. Degene, die schold werd door de delvers
achterna gezeten. Kreeg men hem te pakken, waarbij
men het „recht" had de voortvluchtige in woonhuizen
op te zoeken, dan werd een boete geëist. Wanneer
men weigerde te betalen werd men mee naar het land
genomen en tot het middel begraven. Vrijlating volgde
pas na betaling van de boete.
Illustraties
De studie is goed geïllustreerd, waarbij wordt gewezen
op het zetten van de mee met houten pootstokken
voorkomend op de titelplaat in het tweede deel van
de Tegenwoordige Staat van Zeeland, 1753. Verder
wordt ons een keur van werktuigen getoond alsmede
een meehoorn, een door de voorman gedragen teken
Zilveren meekraptoets;
herkomst
Schouwen-Duiveland
(Zeeuws Museum)
217