wijs en handenarbeid, waarbij de groeperingen niet zo zeer naar klassen, dan wel naar interesse en aanleg dienen geformeerd te worden, zeker bij de oudere leerlingen. De uitingsvormen moeten zo veelzijdig mogelijk zijn: tekenen, schilderen, boetseren, pottenbakken, graveren, glasschilderen. Ook hier zal óók en vooral aan buitenschoolse vorming gedacht moe ten worden, die echter niet los mag staan van de schoolse activiteiten. Bezoek aan tentoonstellingen, musea, het onder leiding geconfronteerd worden met het werk van levende kunstenaars en met de kunstenaars zelf, zoals dit op uitstekende wijze geschiedt op de Jeugdfestivals te Arnhem en Rotterdam, zullen het begrip en de receptiviteit belangrijk vergroten. Het geven van instructieve filmvoorstellingen, even tueel in samenwerking met andere scholen zou ze ker kunnen geschieden. Daarna zouden de docen ten op de eigen school met hun leerlingen over het vertoonde moeten discussiëren, om zodoende bij te dragen tot de filmvorming, waarbij men via de techniek van de film tot de esthetische elementen kan doordringen. Uitwisseling van ideeën, het samenzijn om te spe len, te dansen, te zingen, te musiceren, te decla meren, te tekenen en te schilderen, stimuleert, opent nieuwe perspectieven, verruimt de horizon. Daarom moeten we verder gaan met culturele ontmoetingen tussen de scholen van het V.H.M.O. in Zeeland zoals we die enkele jaren geleden in Hulst hebben georganiseerd. Dit kan nog uitge breid worden. Ik denk aan culturele ontmoetingen met Vlaamse en Brabantse scholen. Naast provinciale declamatiewedstrijden kunnen ook andere wedstrijden gehouden worden, al moet het begrip wedstrijd niet te vaak gehanteerd wor den, omdat we bij het wedstrijdelement meestal verkeerde accenten gaan leggen, die met de mu zische vorming als zodanig niets meer te maken hebben. Ik denk aan uitwisseling van tekeningen, van klankbeelden, scenario's en documentatie materiaal, reizende tentoonstellingen van „mooie dingen" en merkwaardige boeken, het organiseren van voordrachten door kunstenaars, architecten en insiders die weten te bezielen. We stonden langer stil bij deze zeer belangrijke fase in de muzische vorming van ons volk. Het is vanzelfsprekend dat het jonge Instituut voer de Kunstzinnige Vorming dan pas een hoge bloei bereiken kan, als het een voortzetting, een verder bouwen wordt aan de muzische vorming die de jeugd heeft genoten. Maar dan zijn derge lijke instituten ook noodzakelijk om het eenmaal begonnen werk af te ronden. Regeren is vooruitzien! We kunnen niet wachten tot de school zijn taak in dezen volledig begrijpt, tot een veranderd systeem de school in staat stelt te verrichten wat we hierboven schetsten. En daarom juichen we het initiatief van onze pro vincie van harte toe. We mogen met voldoening constateren dat Zeeland zeer begrijpend staat te genover de culturele taak die het voor zijn volk verrichten kan en zich heel wat opofferingen ge troost om die taak te volbrengen. Het is de bedoeling straks tot meerdere „scholen" te komen. Er zal een beroep moeten gedaan wor den op een bescheiden subsidie van de gemeenten, in het rayon waar een nieuwe afdeling gevestigd wordt. We hopen dat de aanvragen met veel be grip ontvangen worden. Muzische vorming, dat is zelf-activiteit, zelf-bele- ving, zelf-doen, zelf-veredeling, is voor de volks opvoeding van primair belang. Belangrijker dan passief ondergaan van wat kunstenaars ons bie den. De cultuurverzorgende organisaties zullen hiervan alleen maar profiteren, want het culturele peil van een volk wordt voor een goed deel bepaald door het peil van de muzische vorming van dat volk. LOUIS LOCKEFEER 196

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 8