Mevrouw Messer-Heybroek: „Peter" gen er slechts vier op en was de rest in portefeuille. Had ik er vier op moeten hangen, dan had ik alleen 490, Woestijnreiziger" behouden, en daarnaast 383 „Het grote net", 391 „Nacht op de kale berg" en 393 „De Bruid" gehangen. De drie laatstgenoemde waren dus in portefeuille. Dit werk is echter inderdaad meer om door te bladeren dan om op te hangen. Het is illustratief, sprookjesachtig soms, de kleurtjes zijn soms erg leuk, de vormen ook, de fantasie uitbundig, maar alles is zo slap, zo vol toevalligheden en dat gepriegel met witte streepjes en lijntjes verveelt heel snel. De stukken missen visie, conceptie. Lang ben ik bezig geweest met „Nacht op de kale berg" goeddeels een toevalsprodukt, fascinerend eerst in die opwaartse streving naar de hoge „gebouwen" doch dan gaat men zien dat Minderhout het toeval te weinig geholpen heeft. Dat die lucht boven de gebouwen strakker en krachtiger moet zijn, dat in het midden en rechts onder lege plekken voorkomen, en na een kwartier is de verrassing uitgewerkt, is men 't ding beu. Daarom: bladeren, plaatjes kijken, leuk werk. Mevrouw Messer-Heybroek, Vlissingen. Beeldhouwwer ken. Zij zorgde voor het hoogtepunt op deze tentoon stelling, de jongenskop „Peter" (no. 505). Een boeiend gemodeleerde, levendige, bezielde kop, vakwerk. Het was het eerste wat ik zag toen ik de tentoonstelling betrad, en telkens keerde ik er naar terug. De zon speelde er over, de kop leefde. Een heel goed werk is ook het portret van de heer J. D. Heybroek: even be kwaam en gevoelig gedaan. Een minder gelukkige hand had mevrouw Messer bij het boetseren van de kop van Jan van de Putte: de werktrant was geheel als bij de kop van „Peter", doch waar „Peter" boven het per soonlijke uit is gaan leven tot een boeiend plastiek van „een jongeman" is Jan van de Putte een onbezield portret gebleven, eventueel alleen van belang voor de afgebeelde of zijn verwanten. Er was nog een derde jongensfiguur: „Guus", een naakte jongen die tot de dijen in het water leek te staan. Dit beeld was slecht opgesteld en kwam niet tot zijn recht. Men behoefde deze uitstekend gemodeleerde tors slechts te vergelijken met het slappe meisjesfiguurtje 504 van Peter de Jong om te zien wat beeldhouwen kan zijn. Toch had „Guus" iets hards over zich ik zou mijn eindoordeel over dit werk graag willen opschorten tot ik het onder betere omstandigheden heb gezien. Want mogelijk is die hard- Andries Minderhout: „De Bruid" 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1965 | | pagina 24